1 Corinthians 3:11

25) dan hetgeen

Of, behalve hetgeen; namelijk van mij en de andere apostelen.

26) hetwelk is

Christus wordt het fondament der gemeente genoemd, •f ten aanzien van hem zelven, waar de zaligheid der gemeente op steunt, omdat Hij als waarachtig God en mens ons de zaligheid heeft verworven, en dezelve door Zijnen Geest toe‰igent; Matth. 16:18; 1 Petr. 2:6, •f ten aanzien van de leer, waardoor wij tot Hem als den enigen Zaligmaker worden gewezen en gebracht, en door het geloof in Hem ontvangen gerechtigheid, heiligheid en het eeuwige leven. Op deze leer ziet de apostel hier, en verklaart dat wij in de leer des Evangelies tot niemand anders mogen worden gewezen om zaligheid te vinden, dan tot zijn persoon en verdiensten. Zie Joh. 14:6; Hand. 4:12; Ef. 2:20.

Mt 16.18 1Pe 2.6 Joh 14.6 Ac 4.12 Eph 2.20

Ephesians 2:20

64) het fondament

Dat is, de leer der apostelen en der profeten, zo des Ouden als des Nieuwen Testaments, gelijk daarom de namen der twaalf apostelen op de twaalf fondamenten des hemelsen Jeruzalems worden gesteld; Openb. 21:14.

Re 21.14

65) waarvan Jezus

Want de leer der profeten en apostelen wijst ons in zaken der zaligheid tot niemand op welken wij steunen mogen, dan op Jezus Christus op Zijne voldoening en verdienste; 1 Cor. 1:30, en 1 Cor. 2:2.

1Co 1.30 2.2

66) de uiterste Hoeksteen;

Of, zijnde Jezus Christus zelf de, enz., namelijk waarop het gehele gebouw steunt met de muren en stenen van hetzelve, dat is, alle ware gelovigen uit Joden en heidenen bijeenvergaderd worden, en door ‚‚nen Geest aaneenkleven, gelijk volgt. Zie ook 1 Petr. 2:4. Dat nu deze uiterste hoeksteen ook het enig fondament is van dit geheel gebouw, blijkt uit Jes. 28:16; 1 Cor. 3:10,11.

1Pe 2.4 Isa 28.16 1Co 3.10,11

Revelation of John 1:8

23) Alfa

Deze wijze van spreken is genomen uit het Griekse A. B., in welke taal Johannes hier schrijft, waar de A., door hen genoemd Alfa, de eerste, en de grote O, door hen genoemd Omega, de laatste letter is, gelijk in den tekst ook wordt verklaard.

24) het begin

Namelijk van alle dingen, hetwelk van God gezegd wordt, niet alleen omdat Hij van eeuwigheid v¢¢r alle schepselen geweest is, en, al is het dat de schepselen veranderen of vergaan, Hij evenwel altijd dezelfde blijft. Hebr. 1:11,12; maar ook omdat Hij de oorsprong en het einde is van allen, daar alle dingen van Hem en tot Zijn eer zijn; Spreuk. 16:4; Rom. 11:36. Zie ook Jes. 41:4, en Jes. 44:6.

Heb 1.11,12 Pr 16.4 Ro 11.36 Isa 41.4 44.6

25) de Heere,

Namelijk Christus, die zich hier aan Johannes openbaart, en van wien in Openb. 1:7 is gesproken; wien als den enigen God met den Vader, deze eigenschappen ook hierna Openb. 1:11,17, en Openb. 22:13, uitdrukkelijk worden toegeschreven.

Re 1.7,11,17 22.13

Revelation of John 22:13

32) de Alfa, en

Zo spreekt Christus van Zichzelf, als den Enigen en Eeuwigen God met den Vader en den Heiligen Geest, om Zijn standvastigheid en de almachtigheid in het uitvoeren van Zijn beloften en dreigementen te kennen te geven. Zie hiervan nader Openb. 1:8, en Openb. 21:6.

Re 1.8 21.6
Copyright information for DutKant