1 Samuel 19:5

5) hij heeft zijn ziel in zijn hand gezet,

Hij wil zeggen: Hij heeft zijn leven gewaagd en zichzelven in doodsgevaar gesteld. Zie gelijke manier van spreken onder, 1 Sam. 28:21; Richt. 12:3.

1Sa 28.21 Jud 12.3

6) den Filistijn geslagen,

Anders, de Filistijnen. Zie boven, 1 Sam. 18:6.

1Sa 18.6

1 Samuel 25:31

53) Zo zal dit u,

Alsof zij zeide: Dan zult gij geen knagende conscientie hebben, noch droefheid des gemoeds, dat gij uzelven gewroken hebt met het vergieten van onschuldig bloed.

54) zo zult gij uwer dienstmaagd gedenken.

Zij wil zeggen: Als gij na dezen hieraan gedenkt, dat ik u verhinderd hebt onnozel bloed te vergieten, zo zult gij mij nog daarvoor bedanken.

Job 1:1

1) Uz,

Hebreeuws, Uts, of Huts. Versta, een landschap, zo genaamd door een man van denzelfden naam. Drie hebben dezen naam gehad, van welken de Heilige Schrift vermeldt: I. De zoon van Aram, den zoon van Sem, Gen. 10:23; II. De eerstgeboren zoon van Nahor, den broeder van Abraham, Gen. 22:21; III. een der nakomelingen van Ezau, Gen. 36:28. De eerste is geweest de vader der inwoners van het land Thrachonitis, anders genaamd naar hem Ausitis, alsof men zeide Usitis. Van dit land, hetwelk een deel was van het land der Isra‰lieten, houden enige uitleggers dat hier gesproken wordt. Doch anderen menen dat men hier verstaan moet een landschap in Syri‰ gelegen, hebbende zijn naam van den tweeden Uz. Ook zijn er, die deze plaats nemen van een streek in Idumea, waar de derde Uz woonachtig was; zie Klaagl. 4:21.

Ge 10.23 22.21 36.28 La 4.21

2) Job;

Hebreeuws, Ijob. Zie Ezech. 14:14,20; Jak. 5:11.

Eze 14.14,20 Jas 5.11

3) oprecht,

Of, eenvoudig; dat is, ongeveinsd in het geloof en vertrouwen op God, en rechtuit in de liefde, tegen zijn naaste. Zie van dit woord Gen. 6:9.

Ge 6.9

4) vroom,

Hebreeuws, recht, of gerechtig; te weten, tegen zijn naaste. Het woord ziet hier meest op de geboden der tweede tafel. Evenwel wordt het veel in het algemeen genomen, betekenende een, die nocht ter rechter- noch ter linkerhand wijkt van den rechten weg, maar daarin blijft, schuwende alle kromme wegen, die hem daarvan zouden mogen afwenden. Alzo onder, Job 4:7, en Job 8:6, en Job 17:8. Zie ook Ps. 7:11.

Job 4.7 8.6 17.8 Ps 7.10

5) godvrezende,

De ware vreze Gods is het beginsel aller deugden, Spreuk. 8:13, en Spreuk. 15:33. Doch deze lof ziet hier meest op de godsdienstigheid en de geboden der eerste tafel.

Pr 8.13 15.33

6) het kwaad.

Te weten, de zonde, verboden in de eerste en tweede tafel der tien geboden.

Job 1:8

22) Hebt gij [ook]

Hebreeuws, hebt gij uw hart gelegd, of gesteld; dat is, hebt gij achtgegeven, of opmerking genomen? Dezelfde manier van spreken is te vinden 2 Sam. 18:3, en onder, Job 2:3, en Job 7:17, en Job 23:6.

2Sa 18.3 Job 2.3 7.17 23.6

23) Want niemand

Of, dat niemand zijns gelijke is op de aarde, enz.

Job 2:3

5) Hebt gij [ook]

Zie boven, Job 1:8.

Job 1.8

6) oprecht en vroom,

Zie de betekenis van al deze woorden, boven, Job 1:1.

Job 1.1

7) opgehitst hebt

Dit is menselijker wijze gesproken van God, die de beweging der oorzaken, die buiten hem zijn, niet is onderworpen, want hem zijn al zijne werken van eeuwigheid af bekend, Hand. 15:18, en Hij doet alle dingen naar den raad van zijnen wil; Ef. 1:11. Maar dit wordt zo gezegd om aan te wijzen I. dat de Satan altijd genegen is om de kinderen Gods te beschadigen; II. dat God hem gebruikt om hen te beproeven.

Ac 15.18 Eph 1.11

8) hem

Versta mede, zijn beesten en kinderen.

9) verslinden

Dat is, te verderven en als in te slokken, hetwelk was in dit werk het doel des Satans; gelijk het einde van Gods werk was zijn knecht te beproeven.

10) zonder oorzaak.

Dit is, niet om zijn voorgaande zonden en boos leven. Want opdat wij dit verstaan zouden, zo geeft God van zijn vroomheid getuigenis in dit boek; Job 1:1,8, en hier Job 2:3. Evenwel is hij niet vrij geweest van de overblijfselen der zonde, die in alle heiligen gevonden worden, ook naar zijn eigen bekentenis. Zie onder, Job 7:20,21, en Job 9:2, en Job 13:23,26. Het Hebreeuwse woord hinnam is in denzelfden zin, alzo het hier overgezet is, genomen 1 Sam. 19:5, en 1 Sam. 25:31, en Ps. 35:7, enz.

Job 1.1,8 2.3 7.20,21 9.2 13.23,26 1Sa 19.5 25.31 Ps 35.7

Job 7:20-21

51) gezondigd,

Versta, enige zekere zonde hem onbekend, om welke dit lijden hem zou overkomen zijn.

52) U doen,

Te weten, om met U verzoend en bevredigd te worden, teneinde ik uit dit lijden geraken mocht.

53) Mensenhoeder?

Dat is, die zeer nauw waarneemt wat de mensen doen, of die ook huns levens bewaarder zijt, daar Gij nu mijn leven schijnt te willen verderven.

54) tegenloop gesteld,

Of, tegenmerk, of doel, of wit, waartegen Gij uw pijlen uitschiet. Vergelijk onder, Job 16:12. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk hetgeen, waartegen iemand geweldiglijk aanloopt, om dat te schenden, te breken, of om te werpen.

Job 16.12

55) tot een last zij?

Te weten, door al het lijden, dat Gij mij in en buiten mijn lichaam zo vreeslijk aandoet, dat het mij als een onverdragelijke last is.

56) En waarom

Hij wil zeggen: Indien het voorgeven mijner vrienden waarachtig is, dat ik om mijner zonden wil aldus geplaagd ben [hoewel mijn conscientie anders getuigt], waarom vergeeft Gij mij die zonde niet, opdat ik niet langer aldus geplaagd worde? Want ik zal nu haast sterven, zodat Gij, mij alhier zoekende om mij nog wel te doen, mij niet zult vinden.

57) weg?

Hebreeuws, voorbijgaan, over, of doorgaan. Zie 2 Sam. 12:13.

2Sa 12.13

58) Gij zult mij

Vergelijk boven, Job 7:8, en zie de aantekening.

Job 7.8

59) vroeg zoeken,

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk in den morgenstond zoeken; maar omdat de dingen, die in den morgenstond gedaan worden, met groteren vlijt worden uitgericht, zo wordt het voor alle naarstige onderzoeking genomen; zie onder, Job 8:5; Ps. 63:2; Spreuk. 7:15.

Job 8.5 Ps 63.1 Pr 7.15

60) zal niet zijn.

Zie boven, Job 3:16.

Job 3.16

Job 9:2

1) zo is;

Te weten, gelijk gij zegt, namelijk dat God rechtvaardig is, straffende de kwaden en de goeden voorstaande. Dit weet ik zo wel, dat ik nooit gedacht heb God van ongerechtigheid te beschuldigen.

2) God?

Dat is, voor God. Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen, 1 Sam. 2:26; Ps. 130:4.

1Sa 2.26 Ps 130.4

Job 13:23

43) Hoeveel

Alsof hij zeide: Ik weet wel dat ik een arm zondaar ben, maar hoe vele en hoedanig zijn mijne zonden, dat ik aldus zwaarlijk om dezelve moet gestraft worden, dewijl mijn vrienden oordelen dat naar de grootheid der plagen de zonde ook groot moeten zijn.

Job 13:26

47) Gij schrijft

Dit wordt gezegd naar de wijze der rechters, die hun vonnissen en besluiten over de misdadigers schriftelijk laten aantekenen. Daarom is schrijven hier zoveel als besluiten, ordineren en besluiten vast maken.

48) de misdaden

Dat is, de straffen, die ik van mijn jonkheid af door mijn misdaden verdiend heb. Alzo is ongerechtigheid voor de straf der ongerechtigheid genomen. Zie Lev. 5:1.

Le 5.1

Psalms 35:7

10) zonder oorzaak de

Hebr. tevergeefs, om niet; dat is, zonder reden. Alzo in het volgende, en onder Ps. 35:19, en elders. Zie Job 2:3.

Ps 35.19 Job 2.3

11) hun net

Dat is, waarin zij hun net gelegd hebben; ene gelijkenis van vogelvangers en jagers genomen. De zin is, zij hebben mijn leven lagen gelegd, boze en listige aanslagen tegen mij uitgedacht, die dikwijls bij netten worden vergeleken. Zie boven, Ps. 9:16, en Ps. 10:9, en Ps. 25:15, en Ps. 31:5, en Ps. 141:10, enz.

Ps 9.15 10.9 25.15 31.4 141.10

12) gegraven

Te weten, een kuil, uit Ps. 7:16.

Ps 7.15
Copyright information for DutKant