2 Chronicles 14:9

14) Moor,

Of, Arabier. Hebreeuws, Chuschi. Zie Num. 12:1.

Nu 12.1

15) Maresa toe.

Een stad, gelegen in den stam van Juda. Zie boven, 2 Kron. 11:8.

2Ch 11.8

Micah 1:2

6) gij volken altemaal

Hebr. volken, die, of zij alle, gelijk elders; een figuurlijke verdagvaarding van alle volken en creaturen, om te verschijnen en te helpen in het oordeel van God, dat Hij over zijn volk wilde uitspreken. Verg.Deut. 32:1; Ps. 50:1; Jes. 1:2; Jer. 6:18,19; Amos 3:9. Verg. ook onder Micha 6:1,2. Sommigen verstaan door de volken al de stammen van Gods volk, en door de aarde het land Kana„n.

De 32.1 Ps 50.1 Isa 1.2 Jer 6.18,19 Am 3.9 Mic 6.1,2

7) aarde

Anders, land.

8) volheid

Gelijk Ps. 24:1.

Ps 24.1

9) zal tot een getuige zijn

Of, zij ten getuige,

10) tegen

Of, onder; ziende op de volken in welker tegenwoordigheid God als tegen zijn volk wilde getuigen.

11) ulieden

Gij van Samaria en Jeruzalem, om u in volle gericht van uw boosheid en de rechtvaardigheid van zijn straffen te overtuigen. Verg. Ps. 50:7 met de aantekening.

Ps 50.7

12) tempel zijner heiligheid

Dat is, zijn heilige tempel, of zijn heilig paleis; zullende [om zo te spreken] afkomen uit de hemel, [waar Hij met zijn heerlijkheid woont] of uit de tempel van Jeruzalem, [waar Hij met zijn genadige tegenwoordigheid woont] niet om genade te bewijzen, maar om recht te houden. Zie Ps. 11:4; Jona 2:4, Jona 2:7 met de aantekening.

Ps 11.4 Jon 2.4,7

Zephaniah 3:10

38) der Moren

Dat is, van Morenland. Doch Moren nati‰n; Jes. 18:1,7, en Jes. 60:4.

Isa 18.1,7 60.4

39) ernstige aanbidders,

Zie de aantekening bij Gen. 25:21, en Ezech. 35:13. Versta hier degenen, die tot den waren God bekeerd zijnde, dagelijks hunne gebeden tot God doen zullen.

Ge 25.21 Eze 35.13

40) [met] de dochter Mijner verstrooiden,

Dat is, mitsgaders de Joden, die in de Babylonische gevangenschap zijn verstrooid geweest, die mij zo lief zijn als een dochter hare moeder is. Verg. Joh. 11:52. Sommigen overzetters voegen hier in voor met het woord namelijk; in deze zin: Het geschenk, hetwelk men mij brengen zal, zullen zijn de Joden, die verstrooid zijn in de landen, gelegen aan de zijde van de rivieren der Moren.

Joh 11.52

41) offeranden brengen.

Te weten, geestelijke offeranden, of geschenken; dat is, zij zullen mij dienen en gehoorzamen. Verg. Jes. 18:7; Mal. 1:11; Rom. 12:1. Anders: van de andere zijde van de rivier der Moren, zullen mij mijn ernstige aanbidders toegebracht worden tot een geschenk. Zie de volvoering dezer profetie Hand. 8:27,35,36.

Isa 18.7 Mal 1.11 Ro 12.1 Ac 8.27,35,36
Copyright information for DutKant