2 Chronicles 15:3-6

11) Isra‰l

Sommigen nemen dit van de twaalf stammen in het algemeen, ten tijde der richters, enz. Anderen duiden het op de tien stammen en hun staat en gelegenheid, waarin zij geweest zijn van dien tijd af, dat zij van den huize Davids afgeweken waren. Zie 1 Kon. 12:28,29,30, enz.

1Ki 12.28,29,30

12) waren God,

Hebreeuws, den God der waarheid; dat is, zonder openbaren reinen godsdienst.

13) was er geen

Dat is, het ging niet wel in Isra‰l.

14) die uitging,

Versta, degenen, die in Isra‰l wonende, van de ene plaats in de andere moesten trekken, en die van buiten inkwamen om daar voor een tijd te verkeren en te handelen.

15) beroerten

Zie het boek der Richteren, en voorts 1 Kon. 14:10,11, en 1 Kon. 15:27,29, en 1 Kon. 16.

1Ki 14.10,11 15.27,29

16) die landen;

Te weten, die onder Isra‰l waren.

17) Dat volk

Dat is, dat zij door verscheiden vijanden zijn verdrukt geweest ten tijde der richters en door inlandse onenigheden de een den ander versmeten, verbraken en verdierven, nadat zij van Juda waren afgezonderd. Anderen nemen 2 Kron. 15:3,4,5,6 als een profetie van het toekomende, vergelijk met Hos. 3:4,5, enz.

2Ch 15.3,4,5,6 Ho 3.4,5

18) met allen angst

Te weten, de Isra‰lieten; zie 1 Kon. 16:21.

1Ki 16.21

Hosea 3:4-5

11) vele dagen blijven zitten,

Te weten van den tijd af, dat Salmanassar de tien stammen [door deze overspelige vrouw afgebeeld] uit hun land in Assyri‰ zal hebben weggevoerd en in verscheidene plaatsen verstrooid, tot den tijd hunner bekering toe, gelijk in Hos. 3:5 verklaard wordt. Dezen tijd van bekering nemen sommigen in de komst van Christus en de predikatie van het Evangelie door de apostelen; anderen duiden dit op den volgenden en tegenwoordigen toestand van het ganse Joodse volk tot op den tijd hunner laatste bekering, uit Rom. 11:25; het ene sluit het andere niet uit.

Ho 3.5 Ro 11.25

12) koning,

Te weten uit hunne broeders. De zin hiervan is dat zij een langen tijd geen vorm van burgerlijke regering of republiek, noch van algemenen openbaren godsdienst, [hetzij ware of valse] zouden hebben; gelijk het nog ten huidigen dage met hen gesteld is in alle plaatsen, waar zij verstrooid op de aarde wonen.

13) opgericht beeld,

Als daar waren de gouden kalven te Dan en Bethel, idem de Ba„ls.

14) efod

Zie van efod Exod. 28:6. Jerobeam heeft ongetwijfeld met zijn nieuwe priesters ook nieuwe priesterlijke kledingen verordineerd, om het volk van Jeruzalem af te houden. Zie van afgodische efods buiten Gods ordinantie gemaakt Richt. 17:5, enz.

Ex 28.6 Jud 17.5

15) terafim.

Die zij naar de wijze der heidenen hadden, om dien raad te vragen; zie Gen. 31:19; Ezech. 21:21; Zach. 10:2.

Ge 31.19 Eze 21.21 Zec 10.2
16) David, hun koning;

Namelijk den Heere Christus, hunnen Messias, David genoemd, omdat Hij zijn zoon naar het vlees zou zijn en David zijn voorbeeld geweest was; alzo Jer. 30:9; Ezech. 34:23, en Ezech. 37:24. Gelijk Hij naar den Geest God en de Heere van David en zijn volk was.

Jer 30.9 Eze 34.23 37.24

17) vrezende komen tot den HEERE

Hebreeuws, zullen vrezen tot, enz. Dat is, vrezende aankomen, uit bekentenis hunner onwaardigheid, ontzetting over de onverdiende grote goedheid Gods, die hun in het Evangelie zal worden voorgedragen, en bekommernis om dezen genadetijd tijdelijk waar te nemen en recht te gebruiken. Vergelijk onder Hos. 11:10,11; Micha 7:17, ook Jes. 13:8.

Ho 11.10,11 Mic 7.17 Isa 13.8

18) laatste der dagen.

Dat is, na een langen tijd, in het Nieuwe Testament, als de Messias zal verschenen zijn; want deze manier van spreken ziet juist niet op den allerlaatsten tijd, die voor de voleinding der wereld zal gaan. Zie Gen. 49:1; Jes. 2:2; Micha 4:1; Hebr. 1:1, enz. met de aantekening aldaar.

Ge 49.1 Isa 2.2 Mic 4.1 Heb 1.1
Copyright information for DutKant