2 Kings 25:5

9) Jericho,

Zie 2 Kon. 2:4.

2Ki 2.4

Jeremiah 37:5

9) Farao's heir was uit Egypte uitgetogen;

Van den koning van Egypte, dien Zedekia en de Joden tegen Nebukadnezar te hulp hadden geroepen. Van dezen naam Farao, zie Gen. 12:15.

Ge 12.15

10) hen gehoord hadden,

Van de Egyptenaars.

11) opgetogen.

Dat is, afgetogen, opgebroken, gelijk boven Jer. 34:21, en onder Jer. 37:11.

Jer 34.21 37.11

Jeremiah 42:16-18

16) Zo zullen al de mannen zijn,

Dat is, zo zal het hun gaan.

17) niemand hebben,

Hebreeuws, geen overige noch ontkomene hebben. Versta, behalve enige weinigen, Jer. 44:14,28.

Jer 44.14,28

18) van het zwaard,

Of, vanwege. Hebreeuws, van het aangezicht des kwaads.

19) vervloeking,

Of, zwering, dat men iemand met eedzweren vervloekende, uw voorbeeld daartoe gebruiken zal, wensende dat het hem alzo moge gaan als het u gegaan is. Vergelijk boven Jer. 29:22, en onder Jer. 44:12, en Jes. 65:15.

Jer 29.22 44.12 Isa 65.15

20) deze plaats niet meer zien.

Het Joodse land.

Jeremiah 43:5-7

3) dochteren,

Zie boven Jer. 41:10.

Jer 41.10

4) ziel,

Dat is, mensen, personen. Zie Gen. 12:5.

Ge 12.5
5) Tachpanhes.

Zie boven Jer. 2:16. Deze plaats wordt gehouden voor dezelfde stad, die bij de heidense schrijvers genoemd is Daphne.

Jer 2.16
Copyright information for DutKant