2 Kings 6

1) wonen

Of, zitten; te weten, als leerjongens, om van u als onzen leermeester onderwezen te worden. Zie boven, 2 Kon. 2:3, en 2 Kon. 4:38, en hier in 2 Kon. 6:2.

2Ki 2.3 4.38 6.2
2) timmerhout

Versta, om daarvan balken of iets anders te maken.

3) halen

Hebreeuws, nemen; dat is, nemen en brengen; hetwelk is halen. Zie Gen. 12:15.

Ge 12.15
4) ijzer

Versta, de bijl, die van ijzer gemaakt was. Of, het ijzer der bijl, hetwelk van den steel in het water viel.

5) hij hem

Te weten, zijn discipel, dien dat ijzer ontvallen was.

6) hij een hout af,

Namelijk, Elisa.

7) en deed

Anders, toen zwom het ijzer.

8) de plaats

Hier zijn twee woorden: Peloni, Almoni, die de Hebre‰n gebruiken als zij zekeren persoon of iemands plaats betekenen, dien zij met name niet noemen of willen uitdrukken, en van ons met den letter N in gelijke gevallen plegen aangewezen te worden. Zie Ruth 4:1; 1 Sam. 21:2.

Ru 4.1 1Sa 21.2
9) zijn daarhenen

Of, zijn aldaar loerende, of, afgekomen om lagen te leggen, en te loeren op het volk, dat zou mogen uitkomen.

10) zond

Te weten, om te vernemen of het zo was, gelijk de profeet hem gewaarschuwd had, en dat zo bevindende, op zijn hoede en voorbaat te wezen.

11) wachtte

Dat is, hij was daar op zijn hoede om alle schade af te keren.

12) niet eenmaal,

Dat is, menigmaal, tot verscheidene malen.

13) onstuimig

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de onstuimigheid der zee, als zij door winden en stormen beroerd wordt. Bij deze wordt alhier vergeleken de ongezindheid en ontsteltenis, die in het hart des konings van Syri‰ geweest is.

14) Neen,

De zin is, dat het zo niet was, gelijk de koning vermoedde.

15) Dothan.

Een stad, gelegen in den stam van Manasse, niet ver van Sichem en Samaria. Zie Gen. 37:17.

Ge 37.17
16) zwaar heir;

Dat is, menigen in getal en groot van macht. Vergelijk 1 Kon. 3:9, en 1 Kon. 10:2, en zie Gen. 50:9.

1Ki 3.9 10.2 Ge 50.9
17) stond zeer vroeg op,

Hebreeuws, maakte zich vroeg op om op te staan.

18) open toch

Dat is, geef hem met zijn lichamelijke ogen te aanschouwen de uiterlijke gedaanten, waarin uw hemelse heirkrachten verschenen zijn, om met de geestelijke te begrijpen uw grote macht en de tegenwoordige hulp, die Gij voor ons bereid hebt.

19) vurige paarden

Hebreeuws, paarden en wagens des vuurs. Versta hierdoor een grote menigte van engelen, die van God tot bescherming van den profeet gezonden waren. Vergelijk boven, 2 Kon. 2:11.

2Ki 2.11
20) zij nu

Namelijk, de Syri‰rs.

21) verblindheden.

Versta zodanige blindheid niet, waardoor zij gans niet zagen, maar waardoor zij niet recht konden onderscheiden, noch kennen hetgeen zij zagen. Vergelijk Gen. 19:11, en zie de aantekening.

Ge 19.11
22) Dit is de weg niet,

Versta dit ten aanzien van de uitkomst der zaken. Want op dezen weg en in deze stad Dothan hebben zij den profeet niet gevonden, maar door den weg, in welken hij hen leidde, en in de stad Samaria, toen hij hen daarin gebracht had, en zij van hun blindheid genezen waren.

23) mijn vader?

Vergelijk boven, 2 Kon. 2:12.

2Ki 2.12
24) zoudt gij

De zin is, naardien het niet betaamt dat men allen, die in den oorlog gevangen zijn, doden zal, dat het den koning Joram, nog veel minder betaamde dezen te doden, die hij in den oorlog niet gevangen had.

25) brood en water

Dat is, spijs en drank. Vergelijk Ezra 10:6.

Ezr 10.6
26) Zo kwamen de benden der Syriers niet

De zin is, dat de Syri‰rs in dien tijd niet meer met benden van rovende en plunderende krijgslieden in het land Isra‰ls uitvielen, maar wel openbaren oorlog daartegen voerden; gelijk blijkt uit 2 Kon. 6:24.

2Ki 6.24
27) zilverlingen

Dat is, twintig rijksdaalders. Zie Gen. 20:16.

Ge 20.16

28) kab

Een korenmaat, houdende zoveel als in vier en twintig gewone hoeneierschalen kon gaan. Het vierde deel derzelve van natte waren werd genoemd log; van welke maat zie Lev. 14:10.

Le 14.10

29) duivenmest

Sommigen verstaan hierdoor de granen, die de duiven in haar krop uit het veld vergaderd hadden; anderen het ingewand derzelve; enigen ook enkel duivenmest, welke de Samaritanen in deze belegering zouden gebruikt hebben voor hout om daarmede vuur te stoken, hebbende daarvan veel voorraad in de stad om anders het land en de hoven daarmede te mesten; mogelijk hebben zij het ook gegeten. Josefus meent dat deze mest den belegerden inplaats van zout is geweest; in het negende boek der Joodse oudheden, hoofdstuk 2.

30) De HEERE

Dat is, dewijl de Heere, die alleen alle mensen helpen kan, u niet helpt, zo weet ik niet hoe of waarmede ik u zou kunnen helpen. Anders, de Heere helpe u niet; als de woorden van een goddeloos en toornig mens. Vergelijk 2 Kon. 6:31. Het kan ook aldus vertaald worden: Niet. De Heere helpe u; dat is, spreekt zo niet, enz.

2Ki 6.31

31) Van den dorsvloer

Dat is, met u koren te leveren uit den dorsvloer, of u te voorzien van wijn en olie uit de pers?

32) scheurde,

Tot een teken kwanswijs van droefenis, die hij uit het verhaal der vrouw gekregen had, maar de rechte oorzaak was zijn bittere en felle toornigheid, waarmede zijn gemoed tegen den profeet Elisa ontstoken was. Zie het volgende.

33) het volk

De zin is dat het volk, als de koning zijn opperkleed gescheurd had, gemerkt heeft dat hij aan zijn naakte lijf een zak of ruwig kleed aanhad, en dat mogelijk om boete te doen en zich alzo met God te verzoenen, blijvende nochtans een huichelaar en zonder bekering. Vergelijk 1 Kon. 21:27; Jes. 58:5.

1Ki 21.27 Isa 58.5
34) Zo doe mij God,

Zie van deze manier van zweren 1 Kon. 19:2.

1Ki 19.2

35) indien

Hij was vergramd op Elisa, omdat hij den vijand van de stad niet afkeerde, gelijk hij tevoren gedaan had, boven, 2 Kon. 6:18, of omdat hij den honger niet wegnam, naar het exempel van Elia, 1 Kon. 17:1, en 1 Kon. 18:42. Het schijnt ook onder uit 2 Kon. 6:33, dat de profeet hem de goddelijke hulp toegezegd had, welke nog niet verschenen zijnde, hij mocht denken van hem bedrogen te zijn.

2Ki 6.18 1Ki 17.1 18.42 2Ki 6.33
36) oudsten

Men houdt dezen geweest te zijn, •f enigen van de voornaamsten des volks, die bij Elisa gekomen waren om bij hem troost te halen, •f enige profeten of zonen der profeten en godvrezenden onder het volk, die de voorgangers waren der gelovigen in Isra‰l, nog overgebleven. Zij worden de oudsten genoemd, niet omdat zij allen oud van jaren geweest zijn, maar alle oud in gaven des verstands, in waardigheid huns werks en in vromigheid des levens, hoewel enigen jong van jaren.

37) hem.

In dezen zwaren en benauwden tijd bezig zijnde met leren, vermanen, troosten en bidden voor Gods volk en het gemenebest.

38) een man

Wie deze geweest is, zie onder, 2 Kon. 7:2.

2Ki 7.2

39) gezien,

Te weten, in een profetisch gezicht, hetwelk de Heere mij nu vertoond heeft. Van een gelijk gezicht, zie boven, 2 Kon. 5:26.

2Ki 5.26

40) des moordenaars

Namelijk van Achab, door wiens toedoen de bewilliging Naboth en de profeten des Heeren vermoord waren, 1 Kon. 18:4, en 1 Kon. 21:9.

1Ki 18.4 21.9

41) en dringt hem

Dat is, houdt hem, namelijk den bode, met kracht buiten het huis, opdat hij niet inkome en mij verhindere het woord te spreken, dat de HEERE mij bevolen heeft te spreken.

42) is niet

Dat is, volgt hem de koning Joram, die hem gezonden heeft, niet straks op de hielen? Hij wil zeggen, zekerlijk ja. Zie Gen. 13:9.

Ge 13.9

43) geruis

Zie dergelijke manier van spreken 1 Kon. 14:6.

1Ki 14.6
44) hen sprak,

Te weten, met de oudsten.

45) hij zeide:

Te weten, de bode, in den naam en uit last des konings. Anderen menen dat de koning zelf dit zou gesproken hebben, zijnde v¢¢r den bode tot des profeten huis gekomen, overmits hij zich gehaast zou hebben om den bode voor te komen en den dood des profeets, waarvan hij berouw had, te verhinderen.

46) kwaad

Versta, den kindermoord, veroorzaakt door den honger.

47) zou ik

Woorden van een goddeloos en ongelovig mens, die de beloften der goddelijke hulp, verkondigd door den profeet Elisa, smadelijk verwerpt.

Copyright information for DutKant