2 Samuel 18:3

2) het hart

Dat is, zij zullen daarnaar niet vragen, zullen daarvan geen groot werk maken, want het is hun niet om ons, maar om uw persoon te doen.

3) maar [gij zijt]

Dat is, aan uw persoon is nu meer gelegen dan aan vele duizenden van ons. Vergelijk hiermede de woorden van Achitofel, boven 2 Sam. 17:2,3. Anders, al [waren] onzer, naardat wij nu [zijn], tienduizend maal meer.

2Sa 17.2,3

4) stad

Mahana‹m; gelijk boven, 2 Sam. 17:24,27.

2Sa 17.24,27

5) ter hulpe zijt.

Hebreeuws, om te helpen; wanneer wij zouden mogen verlegen zijn.

Job 2:3

5) Hebt gij [ook]

Zie boven, Job 1:8.

Job 1.8

6) oprecht en vroom,

Zie de betekenis van al deze woorden, boven, Job 1:1.

Job 1.1

7) opgehitst hebt

Dit is menselijker wijze gesproken van God, die de beweging der oorzaken, die buiten hem zijn, niet is onderworpen, want hem zijn al zijne werken van eeuwigheid af bekend, Hand. 15:18, en Hij doet alle dingen naar den raad van zijnen wil; Ef. 1:11. Maar dit wordt zo gezegd om aan te wijzen I. dat de Satan altijd genegen is om de kinderen Gods te beschadigen; II. dat God hem gebruikt om hen te beproeven.

Ac 15.18 Eph 1.11

8) hem

Versta mede, zijn beesten en kinderen.

9) verslinden

Dat is, te verderven en als in te slokken, hetwelk was in dit werk het doel des Satans; gelijk het einde van Gods werk was zijn knecht te beproeven.

10) zonder oorzaak.

Dit is, niet om zijn voorgaande zonden en boos leven. Want opdat wij dit verstaan zouden, zo geeft God van zijn vroomheid getuigenis in dit boek; Job 1:1,8, en hier Job 2:3. Evenwel is hij niet vrij geweest van de overblijfselen der zonde, die in alle heiligen gevonden worden, ook naar zijn eigen bekentenis. Zie onder, Job 7:20,21, en Job 9:2, en Job 13:23,26. Het Hebreeuwse woord hinnam is in denzelfden zin, alzo het hier overgezet is, genomen 1 Sam. 19:5, en 1 Sam. 25:31, en Ps. 35:7, enz.

Job 1.1,8 2.3 7.20,21 9.2 13.23,26 1Sa 19.5 25.31 Ps 35.7

Job 7:17

44) dat Gij hem

Dat is, dat Gij op hem, die zo broos en nietig is als ik nu ben, achtgeef, en hem waardig houdt zo met hem gemoeid te wezen. Vergelijk de manier van spreken, boven, de aantekening Job 1:8.

Job 1.8

Job 23:6

13) grootheid

Dat is, naar de volheid zijns vermogens en de strengheid zijner gerechtigheid.

14) acht

De volle manier van spreken is boven, Job 1:8; zie de aantekening. De zin is dat God bereid zou zijn om Job te horen en kennis van de beschuldigingen, tegen hem gedaan, te nemen. Anders, Hij zou [kracht] in mij leggen; te weten om voor zijn majesteit te bestaan; verre vandaar dat Hij mij door die verdrukken zou, of ten hardste met mij handelen; Jes. 27:4,8.

Job 1.8 Isa 27.4,8
Copyright information for DutKant