2 Samuel 19:4

5) toegewonden,

Of, bedekt. Tot een teken van groten rouw. Zie boven, 2 Sam. 15:30.

2Sa 15.30

6) Mijn zoon Absalom,

Zie boven, 2 Sam. 18:33.

2Sa 18.33

Esther 6:12

19) werd voortgedreven

Of, dreef zichzelven voort; te weten, door hartzeer en verdriet. Vergelijk 2 Kron. 26:20.

2Ch 26.20

20) met bedekten hoofde.

Hebreeuws, bedekt van hoofd; een teken van droefenis; zie 2 Sam. 15:30; Jer. 14:4.

2Sa 15.30 Jer 14.4

Isaiah 20:2-4

5) door den dienst van Jesaja,

Hebreeuws, door de hand van Jesaja; zie Lev. 8:36.

Le 8.36

6) Ga heen,

Te weten om te prediken of te profeteren.

7) ontbind

Hebreeuws, open den zak; men moet een zak, dien men aanheeft, of een kleed, als men het uittrekken zal, eerst openen of ontbinden.

8) den zak

Dat is, uw treurkleed, hetwelk, zo het schijnt, de profeet had aangetrokken tot een teken van de ellende, die den Joden en andere nati‰n nakende was; sommigen menen dat het een profetisch kleed is geweest, hetwelk hij gewoonlijk droeg.

9) naakt

Dat is, bloot, te weten zonder zak, treurkleed, en zonder schoen. Want geheel naakt te gaan zou oneerbaar en schandelijk zijn. De zin is dat de profeet bloot ging, als een arme slaaf, die gevankelijk weggevoerd wordt, en tot een teken dat den Moren en Egyptenaars zulks was aanstaande, gelijk Jes. 20:4 breder wordt uitgedrukt. Anderen nemen hier het woord naakt voor bloot van zijn profetisch kleed. Zie 1 Sam. 19:24 en de aantekening aldaar.

Isa 20.4 1Sa 19.24

10) barrevoets.

Of, ontschoeid, zonder kousen of schoenen, zie 2 Sam. 15:30, en Jer. 2:25.

2Sa 15.30 Jer 2.25
11) wandelt,

Of, gewandeld heeft. Sommigen nemen dit als een profetisch gezicht, anderen dat het inderdaad alzo geschied is.

12) drie jaren,

Dat is, om aan te wijzen hetgeen over of na drie jaren Egypte en Morenland zal overkomen; of om aan te wijzen dat de ellende, die Egypte en Morenland zal treffen, drie jaren duren zal.

13) [tot] een teken

Anders: een teken en wonder is over, enz.

14) de koning van Assyrie

Te weten Sargon, of Sanherib.

15) voortdrijven

Of, wegleiden, of wegvoeren, of heendrijven, of leiden; te weten als een hoop beesten, gelijk het Hebreeuwse woord gebruikt wordt Gen. 31:18; Exod. 3:1; 1 Sam. 30:20 en elders meer.

Ge 31.18 Ex 3.1 1Sa 30.20

16) de gevangenen

Hebreeuws, de gevangenis. Zie Num. 31:12. En versta hier de gevangen Egyptenaars, die van de slachting zouden overblijven.

Nu 31.12

17) de Moren,

Hebreeuws, de wegvoering der Moren; dat is, een grote menigte der Moren, die gevankelijk naar Assyri‰ toe zullen gevoerd worden. Hetwelk enigen verstaan van die Moren, die onder het beleid van Thirhaka tegen de Assyri‰rs ten strijde uitgetrokken waren.

18) den Egyptenaren

Of, tot versmaadheid van Egypte; versta hierbij, en van Morenland.

Jeremiah 2:25

66) Bedwing

Dit zijn Gods woorden, die Isra‰l van haar onbeschaamde hittigheid afroept.

67) Het is buiten hoop;

Het is vergeefs, het is verloren arbeid, ik wil dat niet doen.

68) vreemden lief,

Te weten afgoden.

Jeremiah 14:3-4

7) voortreffelijken

Of, doorluchtigen, heerlijken, enz.; zie Ps. 8:2.

Ps 8.1

8) kleinen

Dat is, dienaars.

9) grachten,

Of, sloten.

10) bedekken

Of, bewinden; tot teken van schaamte en rouw; zie 2 Sam. 15:30; alzo in Jer. 14:4.

2Sa 15.30 Jer 14.4
11) gescheurd is,

Of, gebarsten, gespleten.

Ezekiel 31:15

37) helle nederdaalde,

Zie van het Hebreeuwse woord Scheol Gen. 37:35; alzo Ezech. 31:16,17,18, en onder Ezech. 32:21,22, en het volgende aldaar. Uit vergelijking van welke plaatsen [gelijk ook Ezech. 31:14] blijkt dat het hier genomen wordt voor het graf, met den aanklevenden ellendigen en smadelijken toestand der verstorven goddelozen in de hel.

Ge 37.35 Eze 31.16,17,18 32.21,22 31.14

38) maakte Ik een treuren;

Dit is een figuurlijke beschrijving van den algemenen schrik, dien God door dit zijn oordeel over de Assyri‰rs gemaakt heeft bij al de groten en de volken, die door zijn rijkdom [gelijk boven] waren welgevaren. Vergelijk boven Ezech. 27:29, en de volgende verzen aldaar.

Eze 27.29

39) bedekte om zijnentwil

Dat is, Ik stelde hem in zulk een stand, dat hij was alsof hij rouw bedreef; [alzo onder bewonden]. Zie 2 Sam. 15:30.

2Sa 15.30

40) afgrond,

Zie boven Ezech. 31:4.

Eze 31.4

41) weerde de stromen van dien,

Ik onttrok mijn tijdelijken zegen.

42) zwart,

Alsof alle cederen [dat is, groten] in rouw stonden; zie Ps. 35:14.

Ps 35.14
Copyright information for DutKant