2 Samuel 22:14

22) stem.

Het geluid der donderslagen. Zie Ps. 29:3.

Ps 29.3

Job 28:26

58) orde maakte,

Te weten, hoe, waar, wanneer en waartoe Hij den regen, donder, bliksem, enz., zou laten vallen.

59) een weg

Vergelijk onder, Job 38:25.

Job 38.25

60) der donderen;

Hebreeuws, der stemmen. Alzo Exod. 9:23; 1 Sam. 7:10; onder, Job 37:4,5; Ps. 29:3.

Ex 9.23 1Sa 7.10 Job 37.4,5 Ps 29.3

Job 37:2

3) Hoort

Hebreeuws, horende hoort.

4) Zijner stem,

Te weten, Gods. Versta, den donder. Alzo onder, Job 37:4,5; Ps. 29:3.

Job 37.4,5 Ps 29.3

5) geluid,

Anders, gerommel, of gedreun. Hebreeuws, spraak.

6) [dat]

Dat is, dat door zijn bevel geschiedt. Vergelijk Deut. 8:3, en de aantekening.

De 8.3

Job 37:4-5

11) Daarna

Te weten, na het zenden des lichts, vermeld in Job 37:3.

Job 37.3

12) de stem;

Dat is, met den donder. Elihu wil niet zeggen dat het geklater des donders natuurlijk geschiedt na den bliksem, maar hij ziet op hetgeen de mensen eerst gewaar worden, want het licht des bliksems valt eer in het gezicht dan het geluid des donders in de oren.

13) die dingen niet,

Te weten, regen, hagel, wind en ander onweder, dat met den donder pleegt verenigd te zijn. Of, men kan invoegen het woord, die [bliksemen].

Psalms 18:13

Psalms 46:6

17) haar, zij

Te weten, de stad Gods.

18) aanbreken

Dat is, vroeg, tijdelijk.

Psalms 68:33

Isaiah 30:30

109) Zijn heerlijke

Hebreeuws, de heerlijkheid zijner stem; dat is, den donder en andere uitwendige tekenen zijns toorns tegen de vijanden zijner kerk. Zie Ps. 29:3.

Ps 29.3

110) de nederlating

Te weten, als Hij zijn krachtigen arm zal nederlaten om de Assyri‰rs te slaan, namelijk in de belegering der stad Libna, of zijn optocht naar Jeruzalem. Zie 2 Kon. 19:8,35.

2Ki 19.8,35

111) een vloed,

Gelijk Jes. 4:6.

Isa 4.6
Copyright information for DutKant