Acts 16:1-2

1) Derbe en

Van dezen steden zie Hand. 14:6.

Ac 14.6

2) Timotheus, zoon

Van dezen Timotheus, zie breder Hand. 17:14, en Hand. 19:22, en Hand. 20:4; Rom. 16:21; 1 Cor. 4:17; Filipp. 2:19; 1 Thess. 3:2, en voornamelijk 1 Tim. 1:2.

Ac 17.14 19.22 20.4 Ro 16.21 1Co 4.17 Php 2.19 1Th 3.2 1Ti 1.2

3) gelovige Joodse

Dat is, die bekeerd was tot het Christengeloof.

4) vrouw, maar

Namelijk genaamd Eunice. Zie van haar, alsook van zijne grootmoeder Loide, 2 Tim. 1:5.

2Ti 1.5

5) Grieksen vader;

Grieks van een vader een Griek; dat is van Griekse en heidense afkomst en religie; hetwelk de oorzaak was dat Timotheus niet was besneden.

6) getuigenis gegeven

Namelijk van godzaligheid en ervarenheid in de Heilige Schrift; 2 Tim. 3:15.

2Ti 3.15

1 Timothy 6:12

19) strijd des geloofs,

Dat is, benaarstig u met alle vlijt niet alleen in het prediken van het woord des geloofs, maar ook in het beleven daarvan, 2 Tim. 4:7.

2Ti 4.7

20) grijp naar het eeuwige leven,

Ene gelijkenis, genomen van degenen die om den prijs lopen, en al lopende hunne handen uitsteken om te grijpen, als zij omtrent den eindpaal komen. Zie 1 Cor. 9:24; Filipp. 3:13,14.

1Co 9.24 Php 3.13,14

21) de goede belijdenis beleden

Namelijk van Christus getrouw te zullen dienen, toen gij van mij tot een evangelist in de tegenwoordigheid der ouderlingen zijt verkoren. Zie hiervoor 1 Tim. 4:14.

1Ti 4.14

2 Timothy 1:6

16) opwekt

Het Griekse woord anazopyrein, hetwelk de apostel hier gebruikt, betekent eigenlijk een klein vuur, dat bijna uitgegaan is, of onder de as geraakt, door blazen wederom levend en brandend maken; een zeer geschikte gelijkenis, waardoor aangewezen wordt, dat zo ook de gaven des Heiligen Geestes door bidden, aanhouden in het lezen en vlijtige bediening onzer roeping, vermeerderd en als brandende gemaakt worden.

17) de gave Gods,

Zie 1 Tim. 4:14.

1Ti 4.14

18) die in u is, door de oplegging

Dat is, die ik met deze plechtigheid van de oplegging der handen te kennen heb gegeven, door de werking des Heiligen Geestes in u te zijn; en die, door de krachtige gebeden der gemeente bij deze ceremonie gevoegd, van God in u nog zullen vermeerderd worden.

19) mijner handen.

In den eersten zendbrief, 1 Tim. 4:14, zegt de apostel des ouderlingschaps; hetwelk beide waar is, daar de apostel Paulus hem de handen heeft opgelegd in tegenwoordigheid en uit naam van de ganse vergadering der ouderlingen, als zijnde de voornaamsten onder dezen en bovendien een apostel.

1Ti 4.14
Copyright information for DutKant