Deuteronomy 18:10

10) door het vuur doet doorgaan,

Zie de aantekeningen Lev. 18:21.

Le 18.21

11) die met waarzeggerijen omgaat,

Hebreeuws, een voorzegger der voorzeggingen, of, rader der raadselen, gisser der gissingen.

12) een guichelaar,

Zie Lev. 19:26.

Le 19.26

Ezekiel 13:2-3

1) profeten Isra‰ls,

Te weten die daar in Chaldea waren onder de weggevoerde Joden, die hen wilden wijsmaken dat zij in hun vaderland haast zouden wederkeren; zie van dezen ook Jer. 29:8. Zij hadden ook hunne metgezellen in Jeruzalem; Jer. 23:16,17.

Jer 29.8 23.16,17

2) die profeteren,

Dat is, die het profetisch ambt, doch valselijk, zich aantrekken.

3) uit hun hart profeteren:

Hebreeuws, de profeten uit hun hart, dat is, die profeteren hetgeen uit hun eigen goeddunken, oordeel en drijving voortkomt, en niet van God. Zulke profeten worden gezegd valse gezichten en de bedriegerij van hun hart te profeteren, Jer. 14:14, van de gezichten van hun hart te spreken, Jer. 23:16; profeten te zijn van de bedriegerij van hun hart, Jer. 23:26; hunnen geest na te wandelen; hier in Ezech. 13:3. Zie het tegendeel Num. 16:28, en de aantekening aldaar.

Jer 14.14 23.16,26 Eze 13.3 Nu 16.28
4) hun geest nawandelen,

Dat is, hun eigen verstand en ingeving volgen in het voorstellen van hun gewaande profetie‰n. Vergelijk de aantekening op Ezech. 13:2.

Eze 13.2

5) niet gezien hebben!

Te weten dat hun in enig gezicht van God vertoond zou zijn, om dat uit zijn naam het volk te verkondigen. Het woord zien is dikwijls aldus genomen, gelij Num. 24:4; Jes. 30:10; Klaagl. 2:14, en hier onder Ezech. 13:6,7,8. Hiervan worden de profeten zieners genaamd. Zie 1 Sam. 9:9, en 2 Kron. 9:29.

Nu 24.4 Isa 30.10 La 2.14 Eze 13.6,7,8 1Sa 9.9 2Ch 9.29

Ezekiel 13:7-9

15) Ziet gij niet

Deze vraag verzekert sterkelijk.

16) ijdel gezicht,

Hebreeuws, een gezicht der ijdelheid, alzo boven Ezech. 12:24. Zie de aantekening.

Eze 12.24

17) een leugenachtige voorzegging,

Hebreeuws, ene voorzegging der leugen.

18) zegt:

Te weten tot het volk.

19) Ik niet gesproken heb?

Namelijk Ik de Heere.

20) Ik [wil] aan u,

Te weten om u te straffen. Vergelijk Jer. 21:13, met de aantekening.

Jer 21.13
21) Mijn hand zal zijn tegen de profeten,

Dat is, mijne kracht om te straffen en te verderven; alzo Exod. 9:3; Richt. 2:15; 1 Sam. 12:15.

Ex 9.3 Jud 2.15 1Sa 12.15

22) in de vergadering Mijns volks

Alzo wordt het woord sod genomen, Ps. 89:8, en Ps. 111:1. De zin is dat de valse profeten niet onder Gods uitverkoren volk zouden gerekend, noch zijn geestelijke goederen mede deelachtig worden.

Ps 89.7 111.1

23) schrift

Dat is, in het register der ware kinderen Gods; vergelijk Exod. 32:32, en de aantekening; idem, Ps. 69:29, en de aantekening; Luk. 10:20; Openb. 13:8, en Openb. 17:8, en Openb. 20:15, en Openb. 21:27.

Ex 32.32 Ps 69.28 Lu 10.20 Re 13.8 17.8 20.15 21.27

24) van het huis Isra‰ls

Dat is, van de ware kerk niet bevonden worden.

25) in het land Isra‰ls niet komen;

Dat is, in het land van Juda niet wederkeren uit de Babylonische gevangenschap; gelijk ook die onboetvaardig blijven niet komen zullen in het hemelse Kana„n.

Copyright information for DutKant