Deuteronomy 2:23

27) Kafthorieten,

Zie Gen. 10:14.

Ge 10.14

28) Avieten,

Die tevoren in het land der Filistijnen gewoond hebben. Zie Joz. 13:3, en 2 Kon. 17:24,31.

Jos 13.3 2Ki 17.24,31

29) Gaza toe woonden,

Zie Gen. 10:19.

Ge 10.19

Jeremiah 47:4

12) om aan Tyrus en Sidon

Anders, om met, of nevens Tyrus [Hebreeuws, Tsor], en Sidon, allen overgeblevenen helper uit te roeien. Vergelijk boven Jer. 25:22, en Jer. 27:3; Ezech. 26, Ezech. 27, Ezech. 28; en zie van deze beide steden Gen. 10:15; Joz. 19:29. Hebreeuws, allen overgeblevene die helpt.

Jer 25.22 27.3 Ge 10.15 Jos 19.29

13) eilands

Dat is omtrek, aan of over de Middellandse zee gelegen. Hiervan is verscheiden gevoelen; het kan zijn dat dit land tussen Egypte van Patros af, en het land der Filistijnen, gelegen is geweest; Ps. 72:10.

Ps 72.10

14) Kafthor,

Zie Gen. 10:14; Deut. 2:23; Amos 9:7.

Ge 10.14 De 2.23 Am 9.7

Amos 9:7

28) Moren,

Hebr. Cuschiim. God wil zeggen dat Hij Isra‰l wel boven andere volken uir genade verheven had, [Amos 3:2], maar dat zij van zichzelven en ten aanzien hunner goddeloosheid en ondankbaarheid nu niet beter en waardiger voor hem waren dan de verachte en vervloekte nakomelingen van Cusch, den zoon van Cham; Gen. 10:6.

Am 3.2 Ge 10.6

29) Heb Ik Isra‰l niet opgevoerd uit Egypteland,

Alsof de Heere zeide: Ik heb u [het is waar] uit de slavernij van Egypte verlost en Kana„n ingegeven, maar gij weet mij daarvoor zo weinig dank, als de Filistijnen en Syri‰rs, die Ik uit Kaftor en Kir heb uitgevoerd. Of, de Heere wil zeggen dat Hij de verlossing van Isra‰l, vermits hunne ondankbaarheid nu niet meer acht, dan of Hij een hoop heidenen, gelijk Moren en Syri‰rs, verlost had.

30) Kafthor,

Zie Gen. 10:14, alwaar de Filistijnen en Kaftorim gesteld worden onder de nakomelingen van Mizraim, den zoon van Cham, Gen. 10:6, en verg. wijders Deut. 2:23, en Jer. 47:4, met de aantekening.

Ge 10.14,6 De 2.23 Jer 47.4

31) Syriers

Hebr. Aram; dat is, Syri‰, en voorts de Syri‰rs. Zie Gen. 10:22.

Ge 10.22

32) Kir?

Zie 2 Kon. 16:9, en Amos 1:5, alwaar gezegd wordt dat de Syri‰rs naar Kir gevankelijk zouden worden weggevoerd. Hier schijnt gesproken te worden van hunne verlossing uit Kir, waarvan elders niet vermeld wordt, gelijk bij de profeten verscheidene geschiedenissen worden gevonden, die elders nergens zijn verhaald en in dien tijd bekend waren.

2Ki 16.9 Am 1.5
Copyright information for DutKant