Deuteronomy 32:41

83) glinsterend zwaard wette,

Hebreeuws, den bliksem, of, blik, glinster van mijn zwaard.

Job 20:25

49) zwaard

Het woord zwaard is begrepen in het woord schalaph, uittrekken, hetwelk meest van het zwaard gebruikt wordt. Zie Num. 22:23,31; Richt. 8:20, en Richt. 9:54, en Richt. 20:2,25; 1 Sam. 31:4. Anders, Hij [te weten, God] zal uittrekken, enz. Zie boven, Job 20:4,23; onder, Job 21:17; Deut. 32:41,42.

Nu 22.23,31 Jud 8.20 9.54 20.2,25 1Sa 31.4 Job 20.4,23 21.17 De 32.41,42

50) glinsterende

Hebreeuws, de glinster, blik, of glans, te weten, van het zwaard, dat is: de blinkende punt van het zwaard. Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen Deut. 32:41; Ezech. 21:10,15; Nah. 3:3; Hab. 3:11.

De 32.41 Eze 21.10,15 Na 3.3 Hab 3.11

51) zijn gal

Versta, het binnenste zijns lichaams; waarmee betekent wordt een dodelijke plaag, dat is, des bozen ondergang.

Copyright information for DutKant