Exodus 28:21

Exodus 28:29

Nehemiah 9:28

Jeremiah 22:24

58) Chonia,

Hebreeuws, Chonjahu; ook genoemd Jechonia, 1 Kron. 3:16, en Jojachin, 2 Kon. 24:6,8.

1Ch 3.16 2Ki 24.6,8

59) zegelring

Dat is, nog zo lief en aangenaam jongeling, met verscheiden weldaden van mij versierd en gekroond, en van Davids zaad, dies zij meenden dat de opvolging ongetwijfeld zou zijn, en dat zij van Babel geen nood hadden; zie gelijke manier van spreken Hoogl. 8:6; Hagg. 2:24.

So 8.6 Hag 2.23

60) u

Hier spreekt God Chonia zelf aan.

61) vandaar wegrukken.

Dit kan men verstaan van de rechterhand, of van Jeruzalem, uit het koninklijke hof en uit Joden, vermits zijne wegvoering naar Babel, gelijk volgt.

Haggai 2:23

58) En Ik zal den troon der koninkrijken omkeren,

De zin is: Ik zal alle macht en geweld tenietmaken, die zich tegen Christus en zijn rijk verheffen; zie 2 Cor. 10:5, en 2 Thess. 2:8. Doch anderen verstaan dit gesproken te zijn van het werk der wederopbouwing van den tempel, die door gene mensen zou kunnen verhinderd worden; om alzo de Joden des te meerderen lust en moed te geven om kloek in dit werk voort te varen. Het kan beide tegelijk wel bestaan.

2Co 10.5 2Th 2.8

59) de vastigheid

Dat is, sterkte, macht.

60) een iegelijk in des anderen zwaard.

Hebr. de man in het zwaard was zijn broeder.

Malachi 3:16

55) Alsdan

Te weten, als zij zulke woorden der goddelozen horen.

56) spreken,

Te weten, de navolgende woorden, tot onderlinge vertroosting.

57) merkt er toch op en hoort,

Te weten, op de redenen der godslasteraars, die God niet ongestraft zal laten, hetzij hier of hiernamaals.

58) daar is een gedenkboek

Dat is, de Heere vergeet die niet, die Hem vrezen. Zie Deut. 32:34; Ps. 139:16; Openb. 20:12.

De 32.34 Ps 139.16 Re 20.12

59) voor Zijn aangezicht geschreven,

Dit is menselijkerwijze van God gesproken.

60) die aan Zijn Naam gedenken.

De zin is: Die den Heere steeds voor ogen hebben, Hem achten en eren.

2 Timothy 2:19

60) Evenwel

Namelijk hoewel sommigen van de waarheid afwijken, en sommiger geloof verdorven wordt, zo moeten wij ons daaraan niet stoten, alsof der uitverkorenen zaligheid in het onzeker stond, daar daaruit blijkt, dat de zodanigen niet geweest zijn uit het getal der uitverkorenen, die niet kunnen verleid worden; Matth. 24:24.

Mt 24.24

61) het vaste fondament Gods

Dat is, het voornemen Gods der eeuwige verkiezing, hetwelk vast en onveranderlijk is, Jes. 14:27, en Jes. 46:10; Mal. 3:6; Jak. 1:17, en gelijk een wel gelegd fondament, de zaligheid der uitverkorenen steunt; en dit fondament wordt gesteld tegen hetgeen tevoren gezegd is, dat sommiger geloof verkeerd of omgekeerd wordt, gelijk een huis, dat geen vast fondament heeft. Zie Matth. 7:24, enz.; Luk. 10:20.

Isa 14.27 46.10 Mal 3.6 Jas 1.17 Mt 7.24 Lu 10.20

62) staat, hebbende

Dat is, is bestendig, vast en zeker; 1 Cor. 16:13; 2 Cor. 1:24; Filipp. 1:27, en Filipp. 4:1.

1Co 16.13 2Co 1.24 Php 1.27 4.1

63) dit zegel: De Heere

Da tis, dit teken, waarmede het boek des levens, in hetwelk de namen der uitverkorenen zijn geschreven, als met een zegel bevestigd is; en waarmede het getal der uitverkorenen in de voorwetenschap Gods, als in een toegesloten boek verzegeld is, Openb. 22:10. Of waardoor bekend gemaakt wordt of iemand van God is uitverkoren of niet; Openb. 7:3,4.

Re 22.10 7.3,4

64) kent degenen, die

Dat is, weet, wie Hij voor de Zijnen houdt, uitverkoren heeft en liefheeft, Ps. 1:6; Matth. 7:23; Joh. 13:18; en maakt ook dikwijls, dat sommigen die van de mensen voor uitverkorenen aangezien waren, door hun afwijking van de gezonde leer en tot goddeloosheid vervallende, bekend worden zodanigen nimmer geweest te zijn. Zie Num. 16:5, en 1 Joh. 2:19.

Ps 1.6 Mt 7.23 Joh 13.18 Nu 16.5 1Jo 2.19

65) die den Naam van Christus noemt,

Dat is, die zich uitgeeft voor een gelovig Christen, en volgens dien uitverkoren van God.

66) van ongerechtigheid.

Dat is, van allerlei zonde, welke is ongerechtigheid, 1 Joh. 3:4, en in het bijzonder van valse leer, gelijk daar was de ketterij van Hymeneus en Filetus. Dit is dan een kenteken van onze verkiezing, als wij van zonde en valse leer afwijken, de ware godzaligheid betrachten, en bij de zuivere leer volstandig blijven. En die zulks niet doet, kan niet verzekerd zijn, dat hij verkoren is.

1Jo 3.4
Copyright information for DutKant