Ezekiel 21:10

25) een slachting slachte;

Versta hierdoor de doding en vermoording der Joden door het zwaard en de wapens der Chalde‰n. Het Hebreeuwse woord is ook zo genomen Ps. 37:14; Jes. 34:6; Jer. 25:34. Anders betekent het de slachting der beesten tot spijs en voeding van de mensen, Gen. 43:16; Spreuk. 9:2, zie de aantekening.

Ps 37.14 Isa 34.6 Jer 25.34 Ge 43.16 Pr 9.2

26) een glinster hebbe;

Dat is bekwaam is om te verschrikken en te vermoorden; vergelijk Deut. 32:41; Job 20:25, en de aantekening.

De 32.41 Job 20.25

27) of wij [dan] zullen vrolijk zijn?

Sommigen nemen dit voor de woorden van den profeet tot de Joden, met welke hij reden geeft waarom men moest zuchten, gelijk hem belast was, boven Ezech. 21:6; namelijk omdat er geen oorzaak was van blijdschap, maar wel van zwaar zuchten. Hebreeuws, of wij zullen vrolijk zijn.

Eze 21.6

28) het is

Te weten het voorgemelde zwaard. Dit zijn de woorden Gods tot den profeet.

29) de roede

Dat is, de gesel, of straf; zie Job 9:34.

Job 9.34

30) Mijns Zoons,

Dat is, waar Ik mijn zoon mede kastijd, te weten mijn volk Isra‰l, hetwelk zo genaamd wordt ten aanzien van het verbond der genade; zie Exod. 4:22, en de aantekening. Of versta den natuurlijken en eeuwigen Zoon Gods, door wien de Vader zijne oordelen uitvoert; Ps. 2:7,8,9,12.

Ex 4.22 Ps 2.7,8,9,12

31) die

Te weten roede.

32) alle hout

Sommigen, alle geboomte; dat is alle mensen, die in Juda overig waren, hogen en lagen, vorsten en de gemeente; zie onder Ezech. 21:12.

Eze 21.12

33) versmaadt.

Dat is, zo sterk en taai is, dat zij tegen geen hout, hoe hard dat ook zij, met slaan wordt gebroken. Anders: de stam van mijn zoon versmaadt alle hout; dat is, mijn volk vraagt naar geen vaderlijke kastijding, daarom zal Ik met het zwaard straffen.

Ezekiel 21:28

109) smading;

Te weten die zij mijn volk aangedaan hebben; van welke zie onder Ezech. 25:6; Zef. 2:8.

Eze 25.6 Zep 2.8

110) het zwaard is

Van gelijke verdubbeling van dit woord zie boven Ezech. 21:9.

Eze 21.9

111) uitgetrokken,

Hebreeuws, geopend; zie Ps. 37:14.

Ps 37.14

112) slachting geveegd

Te weten van u, o Ammonieten, die gij mede van den koning Nebukadnezar afgevallen zijt en het verderf niet zult ontgaan, ofschoon Jeruzalem voorgaat.

113) om te verdoen,

Anders: om te vatten, of te houden.

114) om te glinsteren;

Anders: om de glinstering; dat is omdat het zo toebereid is tot glinsterens toe, dat het met de slachting ook grote verschrikking zal aanrichten; vergelijk boven Ezech. 21:10.

Eze 21.10
Copyright information for DutKant