Genesis 2:4

6) geboorten

Dat is, oorsprong of beginselen. Verg. Ps. 90:2 met de aant.

Ps 90.2

7) de HEERE God

Na de voleinding van het werk der schepping, wordt hier allereerst God de naam van JEHOVAH gegeven, betekenende den zelfstandige, den zelfwezende, van zichzelven zijnde van eeuwigheid tot eeuwigheid en de oorsprong of oorzaak van het wezen aller dingen, waarom ook deze naam den waren God alleen toekomt. Onthoud dit eens voor al: waar gij voortaan het woord HEERE met grote letters geschreven vindt, dat aldaar in het Hebr. het woord JEHOVAH of korter JAH staat.

Genesis 2:7-9

13) geformeerd

Of, gebeeld, of gefatsoeneerd, te weten, gelijk een pottenbakker uit leem wat formeert, als: Jes. 45:9; Rom. 9:20,21. Versta dit ten aanzien van des mensen lichaam.

Isa 45.9 Ro 9.20,21

14) uit het

Hebr. stof uit het aardrijk.

15) en in zijne

Dit is menselijker wijze van God gesproken, en wijst ons aan dat de ziel des mensen niet is geschapen uit enige voorgaande materie, gelijk de ziel der beesten, Gen. 1:20,21,24, maar uit niet, door Gods Geest, en van buiten den mensen ingestort.

Ge 1.20,21,24

16) levende ziel.

Dat is, tot een schepsel, dat met leven begaafd is, bestaande uit een lichaam en een redelijke onsterflijke ziel, tezamen den mens uitmakende.

17) hof

Namelijk, het paradijs of lusthof, dat God voor den mens tot ene woning verordend had.

18) geplant

Te weten, op den derden dag der schepping, eer de mens geschapen was.

19) Eden,

Eden is de naam van een landschap in Thelassar, het opperdeel in Chaldea, gelijk te zien is 2 Kon. 19:12, en het is onderscheiden van een ander Eden, gelegen bij Damaskus, in Syri‰, waarvan te zien is Amos 1:5. Het Hebr. woord Eden betekent wellust, geneugte, vermaking. Dit land wordt alzo genaamd, omdat het een schoon, lustig, edel land was, gelijk zulks te zien is uit het volgende vers van dit hoofdstuk, vs. 9, alsook uit Jes. 51:3; Ezech. 28:13, Ezech. 31:16,18.

2Ki 19.12 Am 1.5 Ge 2.9 Isa 51.3 Eze 28.13 31.16,18

20) tegen het oosten,

Hebr. van oosten, of uit oosten, dat is, in het oosteinde van Eden, of ten oosten van de plaats, waar Mozes was, dit schrijvende.

21) goed

Versta dit van de vruchten der bomen.

22) des levens

Dat is, een teken des levens, betekenende dat de mens het leven van God ontvangen had en behouden zou, zo hij in zijne gehoorzaamheid volhardde, totdat het God believen zou hem in zijn hemelse onsterflijkheid op te nemen.

23) boom der kennis

Alzo genaamd omdat de mens door het eten van dien boom ondervinden zou [of ondervonden heeft] wat goed hij daardoor verliezen en in wat kwaad hij vervallen zou.

Genesis 15:7

20) uit Ur

Zie boven Gen. 11:31.

Ge 11.31

Genesis 26:24

40) in dienzelfden

Te weten, toen hij eerst te Berseba gekomen was. God de HEERE is niet lang met zijn troost uitgebleven.

41) Ik ben de

Zie boven, Gen. 17:7.

Ge 17.7

42) uw vader,

Wien Ik mijn woord en beloften gegeven heb, gelijk hij die ook heeft aangenomen. Zie onder, Gen. 31:5,42.

Ge 31.5,42

43) vrees niet,

Te weten, voor deze Filistijnen. Verg. boven, Gen. 15:1.

Ge 15.1

44) Ik ben met u;

Zie Gen. 21:22.

Ge 21.22

45) om Abrahams

Dat is, niet om zijn verdienste, maar om het verbond, dat Ik met hem gemaakt heb.

Genesis 28:12

15) hij droomde;

Te weten, een droom, dien God buiten order hem toezond, om hem enige verborgen en heilige zaken te openbaren. Zie ook van zodanige goddelijke openbaring, boven, Gen. 20:3.

Ge 20.3

16) opperste

Hebr. hoofd.

17) engelen

Versta hier, de goede, heilige engelen.

Copyright information for DutKant