Genesis 49:10

20) scepter zal

Dat is, de macht om te regeren; Jes. 14:5; Ezech. 19:11,14; Zach. 10:11, omdat de regeerders staven of scepters in hun handen droegen, tot een teken van heerschappij, Esth. 8:4. Anders, de stam; dat is, de stam van Juda zal niet vermengd worden met anderen, noch gevoerd uit zijn plaats vooraleer, enz.

Isa 14.5 Eze 19.11,14 Zec 10.11 Es 8.4

21) de wetgever

Versta, dengene, die de macht heeft om de wetten der regering te stellen en voor te schrijven; zie Spreuk. 8:15.

Pr 8.15

22) van tussen zijn

Dat is, die uit den stam Juda afkomstig zal wezen. Anders, die als een discipel aan de voeten des meesters in de wetten zal onderwezen worden; alzo Deut. 33:3.

De 33.3

23) Silo

Hierbij wordt buiten allen twijfel verstaan de Messias, en wordt door sommigen overgezet zijn zoon, of, vrucht; te weten, de zoon van Juda; want het Hebreeuwse woord betekent het velletje, waarin de kinderen geboren worden; en alzo het kind zelf, wat er in ligt, en uit het geslacht van Juda [waarvan de maagd Maria des Heeren Christus' moeder was, Luk. 1:32] voortkomen zou. Anders, de Heiland, Zaligmaker, Gelukgever, enz.

Lu 1.32

24) komt, en

Anders, gekomen zal zijn. Beiden is waarachtig, ten aanzien van twee‰rlei vorm van regering; de ene macht hebbende over criminele zaken, de ander alleen over burgerlijke geschillen en differenten der religie, want sommigen jaren, eer Christus kwam, is den Joden door Pompejus afgenomen den eersten vorm der regering, maar de andere is hun nog over geweest, toen Christus in het vlees verschenen was, Joh. 18:31.

Joh 18.31

25) zullen de volken

Hebr. en tot, of, aan hem zal de gehoorzaamheid der volken zijn; dat is, de ware gelovigen uit alle volken zullen hem gehoorzaamheid bewijzen, hem erkennende voor hun Heere en Zaligmaker, enz. Anders, en tot hem zal zijn de vergadering der volken.

Ezekiel 19:11

31) hij had

Te weten de wijnstok.

32) sterke roeden

Of, takken, of stokken der sterkte. Versta door deze de koningen en prinsen van koninklijken bloede, uit wie de koningen van Juda gemaakt werden.

33) stam

Hebreeuws, statuur, of hoogte, gelijk boven Ezech. 17:6.

Eze 17.6

34) werd hoog

Te weten zolang als de zegen des Heeren over dien wijnstok was.

35) dichte takken;

Versta door deze de menigte van andere heren, vorsten en aanzienlijken des lands.

36) hij

Te weten elke koning, die hier scepters der heersers genaamd worden.

37) werd gezien

Dat is, vermaard en wijdberoemd.

38) menigte zijner takken.

Versta, het gehele rijk en de macht van het Joodse volk.

Ezekiel 19:14

44) uit een roede zijner ranken,

Dat is, uit den koning Zedekia, die met zijn rebelleren tegen den koning van Babel, over zich en het gehele Joodse volk een gruwelijk verderf gebracht heeft; 2 Kon. 24:20, en 2 Kon. 25:1.

2Ki 24.20 25.1

45) [tot] een scepter,

Zie boven Ezech. 19:11.

Eze 19.11
Copyright information for DutKant