Genesis 8:2

2) gesloten,

Die tevoren opengebarsten en opengebroken waren, om dit vreeslijk oordeel van God uit te voeren; boven Gen. 7:11.

Ge 7.11

3) plasregen

Die veertig natuurlijke dagen geduurd had. Zie boven Gen. 7:4,12.

Ge 7.4,12

2 Kings 7:2

4) hoofdman,

Deze meent men geweest te zijn de man, die van den koning uitgezonden was om den profeet het hoofd af te slaan; boven, 2 Kon. 6:32.

2Ki 6.32

5) leunde,

Naar de gewoonte der koningen en grote prinsen. Zie boven, 2 Kon. 5:18.

2Ki 5.18

6) vensteren

Te weten, om daardoor meel of koren met groten overvloed als een regen uit te storten. Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 7:11.

Ge 7.11

7) zou die zaak

Hij loochent aldus sterkelijk dat het mogelijk was. Zie Gen. 18:17.

Ge 18.17

2 Kings 7:19

34) vensteren

Zie boven, 2 Kon. 7:2.

2Ki 7.2

35) zou het ook

Of, zou ook zulk een zaak geschieden kunnen?

36) hij had gezegd:

Namelijk, de profeet Elisa.

Isaiah 24:18

42) zo wie

Vergelijk Job 20:24, enz.

Job 20.24

43) voor de stem

Dat is, voor de stem der vijanden, die schrik en vrees zullen aanjagen. De mening is: ofschoon iemand het ene ongeluk ontvlieden zal, zo zal hij toch in een ander vervallen.

44) den kuil opklimt,

Hebreeuws, uit het midden des kuils.

45) de sluizen

Of, spuien, of sluizen. De profeet wil zeggen dat God zijn toorn over hen uitstorten en openbaren zou, boven uit den hemel en beneden op de aarde, gelijk ten tijde van den zondvloed geschied is. Anders, vensters. Zie de aantekening Gen. 7:11.

Ge 7.11

Malachi 3:10

32) in het schathuis,

Dat is, in mijne schatkamer, waar men bijeen bewaarde al hetgeen tot onderhoud van den godsdienst behoorde. Zie 1 Kron. 26:20; Neh. 10:38.

1Ch 26.20 Ne 10.38

33) beproeft Mij nu daarin,

Te weten, of Ik u niet zal zegenen, als gij de tienden, en alles wat tot mijn godsdienst behoort, oprechtelijk levert.

34) opendoen zal

Te weten, ter bekwamer tijd. De zin is: Dan zal Ik ulieden overvloedigen en tijdigen regen geven.

35) de vensteren des hemels,

Of, sluizen; zie Gen. 7.:11.

Ge 7.11

36) zegen

Zegen is hier te zeggen vruchtbaren en overvloedigen regen.

37) afgieten,

Hebr. ijdelen, of ijdel maken. De zin is: In zulk een overvloed, dat het zal schijnen dat Ik al mijne schatkamers ijdel of ledig maak.

38) zodat er geen [schuren] genoeg wezen zullen.

Hebr. tot niets genoeg. De zin is: Ik zal ulieden zoveel vruchten en overvloed geven, dat gij ze niet allen zult kunnen inzamelen, noch schuren en vaten genoeg hebben om dezelve daarin te laten.

Copyright information for DutKant