Hosea 5:13

34) krankheid zag,

Al dit voorzegde kwaad en nakend gevaar gevoelde of merkte.

35) gezwel,

Vergelijk Obad.:7.

36) Assur,

Tot Pul, den koning van Assyri‰, om dien van vijand tot vriend en helper te maken, door geschenken; dewijl dit schijnt te zien op de geschiedenis van den koning Menahem, 2 Kon. 15:19, enz. Zie wijders onder Hos. 7:11, enz.

2Ki 15.19 Ho 7.11

37) hij zond tot den koning

Dit duiden sommigen op Juda, uit vergelijking met het voorgaande [zie 2 Kon. 16:7] en Hos. 5:14.

2Ki 16.7 Ho 5.14

38) Jareb;

Vergelijk onder Hos. 10:6, uit welke plaats afgenomen wordt dat dit een naam moet geweest zijn van zekeren koning in Assyri‰, [gelijk ook sommige kroniekschrijvers hebben] of in het algemeen een naam, dien de Joden en Isra‰lieten dien uitlandsen koningen gewoon waren te geven, welker hulp en bescherming zij, uit mistrouwen op God, verzochten; Jareb is in het Hebreeuws zoveel als: hij zal twisten, richten, pleiten; dat is, de zaak voor ons opnemen en uitvoeren. Vergelijk Richt. 6:31,32, met de aantekening.

Ho 10.6 Jud 6.31,32

39) van ulieden niet helen.

Alzo dat Hij het van u wegneemt, dat gij het kwijt wordt. Anders: zal de wonde [van niemand] uit, of van u helen.

Hosea 7:11

32) botte duif,

Dat is, domme, slechte, simpele duiven, omdat men ze verlokken, verleiden en bepraten kan gelijk men wil, stellende zich alleszins tot een spot. Dit wordt in het volgende verklaard.

33) hart;

Dat is, verstand. Zie Job 9:4.

Job 9.4

34) Egypte aan,

Zie 2 Kon. 17:3,4, en boven Hos. 5:13, en onder Hos. 8:9, en Hos. 12:2.

2Ki 17.3,4 Ho 5.13 8.9 12.1

35) Assur.

Dat is, Assyri‰, of den koning van Assyri‰.

Hosea 12:1

1) van Efraim

Hebreeuws, Efra‹m hebben mij, enz., dat is, die van Efra‹m, de Efra‹mieten, waardoor de tien stammen, of Isra‹l, [gelijk volgt] verstaan worden.

2) Mij omsingeld met leugen,

Het zijn zo stoute huichelaars geweest, dat zij mij al hunne afgoderij als met geweld hebben willen overdringen, alsof zij die tot mijn eer en dienst pleegden, en de ware religie hadden. Sommigen houden dit voor ene klacht van den profeet over zijn wedervaren bij zijn boze landslieden; gelijk Gods woorden en die van de profeten somtijds onder elkander vermengd worden.

3) Juda heerste nog

Sommigen verstaan dat hier gesproken wordt van dien tijd, als de tien stammen zich eerst van Juda afzonderden, en een geruimen tijd daarna. Anders: Maar Juda is nog heersende, enz. Hoewel Juda ook zeer vervallen was, en daarover van God door dezen profeet in verscheidene plaatsen scherpelijk bestraft wordt, zo hadden zij nochtans, boven het wettelijk koninkrijk, ook het wettelijk priesterdom, en den uiterlijken godsdienst, die van God was verordineerd, zulks dat de vromen onder de tien stammen somtijds heimelijk naar Jeruzalem reisden, om den waren godsdienst te oefenen, gelijk boven in verscheidene plaatsen is aangemerkt. Maar bij de tien stammen was niets van dit alles; zie 2 Kron. 12:12, en 2 Kron. 13:6, enz., en 2 Kron. 15:3, met de aantekening.

2Ch 12.12 13.6 15.3

4) met God,

Zich Gode onderwerpende, en aan Hem en zijn dienst vasthoudende, dat waarlijk heersen en regeren is, gelijk het tegendeel, wat de wereld meent vrijheid en heerschappij te zijn, de snoodste slavernij is. Vergelijk de manier van spreken met boven Hos. 9:8, en de aantekening. Anderszins kan men deze woorden [ten aanzien van het koninkrijk] ook vergelijken met boven Hos. 8:4, [zie aldaar] en onder Hos. 13:10,11.

Ho 9.8 8.4 13.10,11

5) heiligen getrouw.

Dat is, volgende de voetstappen der heilige voorvaders, en horende naar de vrome profeten en priesters, die onder hen waren. Sommigen verstaan hier de drie personen der heilige Drievuldigheid, uit vergelijking van de voorgaande woorden, en Joz. 24:19.

Jos 24.19
Copyright information for DutKant