Isaiah 45:1

1) tot

Of, van.

2) Zijn gezalfde,

Dat is, tot, of van dien koning, dien God heeft verkoren, gezalfd en verheven tot koning in Perzi‰ en ook in Babyloni‰, opdat hij de Joden uit de Babylonische gevangenschap verlossen zou.

1) tot Cores,

Of, van.

3) om de volken

De Chalde‰n en andere volken.

4) de lendenen

Dat is, den gordel, waarmede hunne lenden omgord zijn.

5) der koningen

Van den koning van Babyloni‰, mitsgaders andere koningen en vorsten, die hem toegedaan zijn.

6) ontbinden,

Dat is, Ik zal hen krachteloos en onweerbaar maken, benemende hun alle macht en middelen van zich tegen Cores te kunnen stellen. Zie Job 12:18.

Job 12.18

7) voor zijn aangezicht

Dat is, alle steden en vastigheden, inzonderheid de stad Babel, zal hij innemen; zij zullen hem zulks niet kunnen verhinderen.

Jeremiah 48:7

17) werken,

Alzo gebruiken wij ook het woord werken, voor allerlei gebouwen, dienende tot verstingen; waarop Moab, als bewonende voor het merendeel een plat en effen land, zeer schijnt toegelegd te hebben, en daarop tegen allen aanval vertrouwt, gelijk hier staat.

18) Kamos

Hebreeuws, Chemosch, de afgod der Moabieten. Zie Num. 21:29, gelijk ook der Ammonieten; Richt. 11:24.

Nu 21.29 Jud 11.24

19) in gevangenis,

Of, onder de gevangenen, of die gevankelijk worden weggevoerd; alzo onder Jer. 48:11; vergelijk Jes. 46:2, met de aantekening.

Jer 48.11 Isa 46.2

20) zijn priesteren en zijn vorsten te zamen.

Zijne, te weten van den afgod Kamos; dat is, die dezen afgod eerden en aanhingen als hun heer en koning, dien zijne vorsten ook worden bijgevoegd. Alzo onder Jer. 49:3. Vergelijk Hos. 10:5, en Ezech. 43:7.

Jer 49.3 Ho 10.5 Eze 43.7

Jeremiah 49:1

1) de kinderen Ammons

Vergelijk Ezech. 21:28, en Ezech. 25:2; Amos 1:13; Zef. 2:8,9.

Eze 21.28 25.2 Am 1.13 Zep 2.8,9

2) kinderen?

Dat Ammon dus zijn land bezit, alsof hij erfgenaam daarvan ware? wil de Heere zeggen.

3) Malcham erfgenaam

Of, hunlieder Melech, versta, der Ammonieten afgod, anders genoemd Milcom en Molech, Lev. 18:21, en 1 Kon. 11:5,7. Zie aldaar, en vergelijk boven Jer. 48:7, en onder Jer. 49:3, en Richt. 11:24. Sommigen zetten het over: hun koning, te weten der Ammonieten, dat men ook van den afgod kan verstaan, want zij noemden hunne afgoden hunne koningen. Vergelijk Ezech. 43:7; Amos 5:26, met de aantekening.

Le 18.21 1Ki 11.5,7 Jer 48.7 49.3 Jud 11.24 Eze 43.7 Am 5.26

4) Gad,

Dat is, het land, dat den stam van Gad van God door Mozes was toebedeeld en ingegeven. Zie Num. 32:33,34; Deut. 3:12,16. Vergelijk de manier van spreken met Richt. 11:23,24, en hier in Jer. 49:2.

Nu 32.33,34 De 3.12,16 Jud 11.23,24 Jer 49.2

5) zijn volk

Van den afgod Malcom. Vergelijk boven Jer. 48:46.

Jer 48.46

6) deszelfs steden?

Namelijk Gads steden, gelijk als de Moabieten de rest hadden ingenomen. Zie boven Jer. 48:21.

Jer 48.21

Jeremiah 49:3

12) Hesbon!

Als een naburige stad, die Gad ook toebehoorde; Joz. 21:39.

Jos 21.39

13) Ai is verstoord;

Een ander Ai, gelijk Joz. 7.

14) dochteren van Rabba,

Daardoor kan men hier verstaan de vrouwen en jonge dochters te Rabba wonende. Vergelijk Luk. 23:28.

Lu 23.28

15) zakken aan,

Zie Gen. 37:34.

Ge 37.34

16) tuinen;

Of, heiningmuren; gelijk verbaasde en benauwde mensen, niet wetende waar gij schuilen of heen vluchten zult.

17) Malcham zal wandelen in gevangenis,

Zie gelijke manier van spreken van Kamos, den afgod der Moabieten, boven Jer. 48:7, en Amos 1:15.

Jer 48.7 Am 1.15

Hosea 10:6

24) datzelve zal naar Assur gevoerd worden,

Te weten kalf.

25) Jareb;

Zie boven Hos. 5:13.

Ho 5.13

26) raadslag.

Dat hij zich met Egypte heeft menen te sterken tegen den Assyri‰r, of, in het algemeen, vanwege al zijn afgodische vonden en vleselijke handelingen, waardoor hij zich meende als tegen Gods dank [om alzo te spreken] op de benen te houden, en in het bijzonder, den raad van Jerobeam van de twee kalven, welke afgoderij hij tot bevestiging van zijnen staat uitgedacht had; 1 Kon. 12:27,28,29, en 2 Kon. 17:21.

1Ki 12.27,28,29 2Ki 17.21
Copyright information for DutKant