Isaiah 51

1) naar Mij,

Dit zijn de woorden van God tot zijne gemeente, haar troostende in hare droefenis, waarmede zij bevangen was, aanziende het kleine getal der gelovigen.

2) den rotssteen,

Dat is, Abraham, wiens lichaam van ouderdom verstorven was als hij de belofte ontving, dat hij Izak zou genereren, Rom. 4:19. Zie de aantekening Ps. 90:2.

Ro 4.19 Ps 90.2

3) uit gehouwen zijt,

Dat is, door mijne sterkte voortgebracht zijt.

4) [waar] gij

Versta hier, Sara, die onvruchtbaar was en wier lichaam van ouderdom verstorven was toen zij Izak ontvangen heeft; Rom. 4:19.

Ro 4.19
5) Aanschouwt Abraham,

Dit is ene verklaring der naastvoorgaande woorden.

6) Ik riep hem,

De zin is: Gelijk Ik Abraham en Sara, onaangezien zij beiden stokoud waren, tot een groot volk gemaakt heb; alzo zal Ik ook mijne kerk wonderbaarlijk vermeerderen, onaangezien gij Joden nu een veracht en hard gedrukt volk zijt.

7) toen hij [nog]

Of, toen hij [nog] enig was. Hebreeuws, toen hij een was; toen hij nog gene kinderen, ja, geen hoop van kinderen te krijgen had; zie Rom. 4:19.

Ro 4.19
8) Sion troosten,

Dat is, zijn volk, de Christelijke kerk; of degenen, die uit de Babylonische gevangenschap zullen wedergekomen zijn.

9) troosten al haar

Troosten is hier zoveel te zeggen als opbouwen en terechtbrengen, al hare, te weten Zions, woeste plaatsen. Hebreeuws, hare woestheden. De zin is: De Heere zal in plaats van de ongelovige Joden de heidenen roepen; vergelijk Rom. 11:11; Gal. 4:27.

Ro 11.11 Ga 4.27

10) haar woestijn maken

Dat is, het kleine getal der gelovige Joden.

11) als Eden,

Dat is, als de lusthof te Eden, dien men het Paradijs noemt, zie Gen. 2:8; dat is, de Heere zal in zijne kerk door zijn krachtige beroeping, de uitverkorenen uit de heidenen planten.

Ge 2.8

12) als den hof

Dat is, als het paradijs; of versta hier, door den hof des Heeren, een uitermate schonen hof. Het is hetzelfde, dat straks met andere woorden gezegd is.

13) daarin gevonden

Te weten in de kerk des Heeren.

14) een wet

Of, leer; te weten de leer van het heilig Evangelie; gelijk Jes. 2:3.

Isa 2.3

15) recht

Daarin bestaande, dat allen, die in Christus geloven, gerechtvaardigd worden en vergeving van al hunne zonden verkrijgen. Anderen, mijn recht; dat is, mijne leer, die Ik als een recht mijnen uitverkorenen voorschrijf.

16) doen rusten

Te weten in mijne kerk, die de kolom en vastigheid der waarheid is; 1 Tim. 3:15.

1Ti 3.15

17) tot een licht

Dat is, tot dien einde, opdat het de uitverkorenen uit verscheidene volken beschijne, die verlichtende met de zaligmakende kennis Gods. Vergelijk Luk. 2:32; Hand. 13:46,47.

Lu 2.32 Ac 13.46,47
18) Mijn gerechtigheid

Dat is, mijn genadige verlossing, die Ik mijn volk door hunnen Zaligmaker Jezus Christus, achtervolgens mijne belofte, bewijzen zal.

19) Mijn heil

Dat is, mijne zaligheid, die Ik mijnen uitverkorenen geven zal, komt tevoorschijn.

20) trekt uit,

Of zal tevoorschijn komen.

21) Mijn armen

Dat is, Ik zal de volken door mijn goddelijke kracht tot gehoorzaamheid brengen.

22) de eilanden

Dat is, de vreemde nati‰n; zie Jes. 41:1, en Jes. 42:4, en Jes. 60:9.

Isa 41.1 42.4 60.9

23) op Mijn arm

Dat is, op mijn hulp en bijstand; zie Jes. 53:1.

Isa 53.1
24) de hemel

De zin is: Hemel en aarde zullen wel vergaan, maar het Evangelie en de zaligheid van Gods volk zal eeuwiglijk vast zijn. Sommigen nemen het aldus: Ofschoon er zo grote en gruwelijke veranderingen in de wereld komen zullen, alsof de hemel en aarde vergaan zouden, zo zal Ik nochtans mijne kerk bewaren en haar geven wat Ik haar beloofd heb. Vergelijk Ps. 102:26; Jes. 34:4.

Ps 102.25 Isa 34.4

25) van gelijken

Te weten gelijk de rook en een kleed vergaan.

26) Mijn heil

Alzo onder Jes. 51:8. Voorts, zijn; dat is, blijven. Zie Ps. 37:18.

Isa 51.8 Ps 37.18

26) Mijn gerechtigheid

Alzo onder Jes. 51:8. Voorts, zijn; dat is, blijven. Zie Ps. 37:18.

Isa 51.8 Ps 37.18

27) niet verbroken worden.

Of, niet bezwijken.

28) de gerechtigheid

Dat is hier te zeggen, de vroomheid en godzaligheid.

29) kent,

Dat is, liefhebt en uzelven daarmede bezighoudt. Gelijk Ps. 1:6.

Ps 1.6

30) Mijn wet is!

Als zijnde de regel en het richtsnoer, naar hetwelk zich de mensen hebben te regelen.

31) van den mens,

Dat is, die u de mensen aandoen.

32) hun smaadredenen

Te weten der sterflijke mensen, dat is hier te zeggen der goddelozen, die uwe vijanden zijn.

33) het schietwormpje

Dit is een soort van wormpjes, die in de wol dikwijls zijn.

34) als wol;

Dat is, als een wollen kleed.

35) Mijn gerechtigheid

Gelijk boven Jes. 51:6.

Isa 51.6

35) Mijn heil

Gelijk boven Jes. 51:6.

Isa 51.6

36) van geslacht

Hebreeuws, tot geslacht der geslachten.

37) Ontwaak, ontwaak,

Of, waak op, waak op. Dit spreekt het volk Gods, God biddende dat Hij zijne macht wil bewijzen en hen verlossen, gelijk Hij hunne vaderen eertijds uit Egypte verlost heeft.

38) Gij het niet,

Gij sterke arm van God.

39) Rahab

Dat is, Egypte; en versta hier Farao met zijn ganse leger; zie Ps. 78:4, en Ps. 89:11.

Ps 78.4 89.10

40) uitgehouwen hebt,

Gelijk men een steen uit een steenrots houwt; dat is hier te zeggen: Uit het getal der levenden met geweld heeft uitgerukt.

41) den zeedraak

Of, walvis; dat is, den koning Farao. Zie Ps. 74:13,14; Jes. 27:1; Ezech. 29:3.

Ps 74.13,14 Isa 27.1 Eze 29.3

42) verwond hebt?

Of, smart aangedaan hebt; te weten als Gij hem in de Rode zee geworpen en verdronken hebt; Exod. 14:27.

Ex 14.27
43) gemaakt hebt tot een weg,

Hebreeuws, gesteld hebt.

44) de verlosten

Dat is, de kinderen van Isra‰l, die uit de handen der Egyptenaars verlost waren.

45) de vrijgekochten

Of, gerantsoeneerden; dat is degenen voor wie de Heere het rantsoen betaald en hen alzo verlost heeft. Enigen verstaan dit van de verlossing uit de Babylonische gevangenschap; anderen uit het geweld van den duivel; sommigen, van beide. Zie Jes. 35:10, daar staan dezelfde woorden, die hier staan.

Isa 35.10

46) zal op hun hoofd

Te weten als een schone krans; zie Jes. 35:10; 2 Tim. 4:8.

Isa 35.10 2Ti 4.8

47) aangrijpen,

Of, achterhalen.

48) Ik, Ik ben het,

Hier spreekt de Heere wederom.

49) u troost;

Te weten, o Zion, gij gemeente der gelovigen.

50) wie zijt gij,

Alsof de Heere zeide: Waarom zijt gij dan zo kleinmoedig, mijn volk? Gij kent gewisselijk de kracht des Heeren niet, die u beschermt, dewijl gij dus vervaard zijt voor de sterflijke mensen.

51) sterven zal?

Of, sterven moet.

52) hooi worden zal?

Hebreeuws, [die als] hooi zal gegeven, of gesteld worden; dat is, die afgesneden zal worden en verwelken en verdorren zal gelijk het hooi; zie Jes. 40:6, en 1 Petr. 1:24.

Isa 40.6 1Pe 1.24
53) Die u

Te weten tot zijn volk, en aanzienlijk; vergelijk Ps. 100:3.

Ps 100.3

54) des benauwers,

Van de boze mensen, van den tiran, van de vervolgers, en ook van den duivel.

55) Waar is dan

Alsof hij zeide: De vervolgers [zelfs de duivelen] vermogen niet meer tegen u. Dit zal eerst ten jongsten gericht volkomenlijk volbracht worden. Anderen nemen deze woorden aldus, alsof de profeet zeide: Ziet gij nu niet dat al de dreigementen uwe vijanden teniet zijn gegaan? Derhalve hebt gij geen oorzaak gehad om dus bevreesd te zijn.

54) des benauwers?

Van de boze mensen, van den tiran, van de vervolgers, en ook van den duivel.

56) De omzwevende

Anders: die in vreemdheid omher trekt, zal haastelijk verlost worden; te weten zo van de banden der tirannen als van de banden des duivels, dat is, van zonden. Sommigen verstaan dit ook van de verlossing uit de Babylonische gevangenschap.

57) in den kuil

Dat is, in de Babylonische gevangenschap, of in de groef of put der ellende.

58) zijn brood

Dat is, zijn nooddruft.

59) klieft,

Of, scheurt, deelt. Anders beweegt, zie Job 26:12; Jer. 31:35.

Job 26.12 Jer 31.35
60) Ik leg

Enigen menen dat dit tot Christus, [vergelijk Jes. 49:2,3] anderen dat het tot zijne kerk gesproken wordt.

Isa 49.2,3

61) bedek

Dat is, Ik neem u onder mijne bewaring.

62) om den hemel

Te weten door de leer, die Ik in uwen mond gelegd heb; dat is om de uitverkorenen te troosten met de hoop van het eeuwige leven, dat zij bezitten en genieten zullen in de nieuwe wereld. Vergelijk hiermede Jes. 65:17, en Jes. 66:22, en 2 Petr. 3:13.

Isa 65.17 66.22 2Pe 3.13

63) Sion:

Dat is, tot de algemene kerk, gelijk Jes. 51:3.

Isa 51.3
64) Waak op, waak op,

Hef uwe ogen op tot God den Heere, en grijp weder een hart, en zet uw vertrouwen op zijn genadige toezegging.

65) Jeruzalem!

O gij volk Gods. Zie Gal. 4:26; Hebr. 12:22.

Ga 4.26 Heb 12.22

66) gedronken hebt

Dat is, die door de tirannen hard getuchtigd zijt geworden. Zie Job 21:20. Zie ook de aantekening Ps. 60:5, en Ps. 75:9; Jer. 25:15,16.

Job 21.20 Ps 60.3 75.8 Jer 25.15,16

67) van de hand

Dat is, dien gij van de hand des Heeren ontvangen hebt.

68) den beker zijner

Dat is, de straffen, die gij van den toornigen God ontvangen hebt.

69) der zwijmeling

Zie Ps. 60:5.

Ps 60.3

70) uitgezogen.

Hebreeuws, uitgedrukt.

71) van al de kinderen,

Dat is, van al de Joden, die te Jeruzalem geboren en opgetogen zijn. Hier verhaalt de Heere den ellendigen stand zijner kerk, eer Hij dezelve met zijne genade en hulp verschenen en Christus in de wereld gezonden had; alsook den stand derzelve onder de heerschappij van den Antichrist en de wrede vervolging der tirannen. Vergelijk Matth. 9:36, enz.; 2 Thess. 2:11; Openb. 12:3.

Mt 9.36 2Th 2.11 Re 12.3

72) zij gebaard heeft,

Te weten de stad Jeruzalem, dat is de gemeente of kerk, of gevangen Joden.

73) die haar zachtjes

Te weten met recht troostelijke leer. Hier klaagt de Heere over de valse leraars, die de overhand genomen hadden, zo ten tijde van den bedroefden stand der kerk, alsook ten tijde als Christus in het vlees verschenen is, alsook daarna ten tijde van den Antichrist.

74) die haar bij de hand grijpt.

Dat is, die haar hulp en troost bewijst in het geestelijke. Of, die zich onderwindt haar uit de Babylonische gevangenschap te verlossen.

75) Deze twee dingen

Te weten dat gij van de vijanden zijt vervolgd geweest en van uwe regenen geen troost ontvangen hebt, gelijk Jes. 51:18 gezegd is; maar anderen menen dat het beter past op hetgeen Jes. 51:20 volgt.

Isa 51.18,20

76) wie

Of, wie beklaagt u? dat is, wie troost u? gelijk Job 2:11.

Job 2.11

77) [door]

De zin is, wiens voorbeeld zal ik bijbrengen, waar ik uwe ellende bij vergelijk, u doende zien dat er nog anderen geweest zijn, die zo hardelijk gestraft zijn als gij? Anders: waarmede; anders: door wien zal ik u doen troosten?

78) Uw kinderen

O Jeruzalem; dat is, uwe inwoners, of uwe burgers.

79) zijn in bezwijming

Dewijl zij van hunne vijanden zijn terneder geslagen.

80) vooraan

Hebreeuws, aan het hoofd aller straten; dat is aan den ingang aller straten.

81) een wilde os

Of, buffel.

82) in het net;

Hebreeuws, van het net, of des striks; dat is, die in het net verstrikt is, en die derhalve zichzelven niet helpen noch redden kan.

83) van de grimmigheid

Der straf, die van de grimmigheid des Heeren komt. Dit is de oorzaak van hunne benauwdheid.

84) de schelding

Dat is, der straf, gelijk boven Jes. 50:2.

Isa 50.2
85) niet van wijn!

Maar van tegenspoed en ellende; of versta hierbij: maar van den beker der grimmigheid des Heeren, gelijk Jes. 51:17.

Isa 51.17
86) [Die]

Hebreeuws, die zijn volk twisten zal. De zin is, de Heere zal de zaak van zijn volk aannemen te verdedigen tegen hunne vijanden.

87) Ik neem

Alsof de Heere zeide: dewijl u niemand helpen kan, zo wil Ik u helpen.

88) u bedroefd

Of, smart aangedaan hebben; anders: die u verdrukt hebben.

89) die tot uw ziel

Dat is, die u stoutelijk en trotselijk onderdrukt hebben, zoekende u tot de aarde toe te buigen en ten enenmale teniet te maken; figuurlijke manieren van spreken.

Copyright information for DutKant