Isaiah 9:6

29) dezer heerschappij

Te weten die op den schouder van den Messias zal gelegd worden.

30) den troon van David

Als zijnde een rechte erfgenaam deszelven, en welke hem beloofd en toegezegd is; 2 Sam. 7:12; Luk. 1:32,33. Hij heeft het tijdelijk koninkrijk veranderd in een geestelijk en eeuwig; Joh. 18:36.

2Sa 7.12 Lu 1.32,33 Joh 18.36

31) met gericht

Want Hij straft alle ongerechtigheid, en bemint en bewaart de vromen.

32) De ijver des HEEREN

Dien Hij heeft over zijne eer en over de zaligheid zijner uitverkorenen. Zie de aantekening 2 Kon. 19:31.

2Ki 19.31

Romans 3:24

47) En worden

Van hier voort beschrijft de apostel al de oorzaken en eigenschappen van de rechtvaardigmaking des geloofs, die ons in het Evangelie geopenbaard is. De opperste oorzaak dan is de onverdiende genade Gods, de bewegende en verdienende oorzaak is de verzoening en verlossing door Christus geschied; het middel, waardoor ons die wordt toegerekend, is het geloof in het bloed van Christus; het einde is de betoning van Gods gerechtigheid en de vergeving der zonden. De eigenschap is dat alle roem des mensen voor God hierdoor wordt uitgesloten, en dezelve geopenbaard is, niet alleen voor de Joden, maar ook voor de heidenen.

48) om niet

Grieks tegeefs; dat is, door enkele gifte, zonder enige verdienste.

49) de verlossing,

Grieks apolytrosis; hetwelk, hoewel het somwijlen wat breder genomen wordt voor allerlei verlossing, zo betekent het nochtans eigenlijk ene verlossing, die geschiedt door opbrenging of betaling van rantsoen, gelijk Christus zelf spreekt Matth. 20:28. Zie ook 1 Cor. 7:23; 1 Petr. 1:18.

Mt 20.28 1Co 7.23 1Pe 1.18

Romans 8:32

88) niet gespaard heeft,

Namelijk en daarmede, als een ontwijfelijke getuigenis, getoond heeft dat Hij met ons is; Rom. 5:8.

Ro 5.8

89) ons allen

Namelijk die in Hem geloven, die Hem liefhebben en naar Zijn voornemen geroepen zijn.

90) overgegeven,

Namelijk in den dood; Rom. 4:25.

Ro 4.25

91) met Hem

Namelijk Christus Jezus, die de allerkostelijkste gave is, in welke alle schatten der wijsheid en wetenschap verborgen zijn, Col. 2:3, zodat degene, die Hem heeft, alles heeft wat hem tot zaligheid nodig is.

Col 2.3

92) alle dingen

Dat is, al wat ons tot onze eeuwige zaligheid nodig is.

93) schenken?

Namelijk uit genade, gelijk het Griekse woord medebrengt; hetwelk dan gesteld wordt tegen al de verdiensten der mensen.

Romans 11:35

156) eerst gegeven,

Of, tevoren gegeven; dat is, eerst iets goeds gehad of gedaan tot Gods eer, waardoor God aan hem zou verplicht zijn.

157) wedervergolden worden?

Namelijk naar verdienste; te weten, zo er iemand is, die Gode eerst gegeven heeft. Waarmede hij wil tonen dat alzo God niemand schuldig is ene vergelding te geven, dat dan de zaligheid niet uit verdienste, maar uit genade van Hem gegeven wordt; Ps. 16:2.

Ps 16.2

Ephesians 2:7-9

22) zou betonen

Het Griekse woord betekent zoveel als een exempel of klaar bewijs voorstellen, want God heeft in dien tijd dit exempel Zijner barmhartigheid, aan heidenen en Joden bewezen, opdat ook wij, hunne nakomelingen, dit verstaande, tot die genade onze toevlucht nemen zouden; 1 Tim. 1:16.

1Ti 1.16

23) in de toekomende

Namelijk den mens van toekomende eeuwen of tijden.

24) uit genade zijt

Of, door de genade, namelijk van God in Christus, gelijk in Ef. 2:7 is verklaard.

Eph 2.7

25) zalig geworden

Dat is, van de zonde en de straf der zonde verlost, en tot erfgenaam der eeuwige zaligheid gesteld.

26) door het geloof;

Namelijk waardoor deze genade Gods in Christus van ons wordt aangenomen en ons toege‰igend; Joh. 1:12; Rom. 3:24,25.

Joh 1.12 Ro 3.24,25

27) dat niet uit u,

Namelijk dat is niet uit u, dat gij gelooft. Want anders zou de apostel ‚‚n ding tweemaal zeggen, en niet alleen de zaligheid zelve, maar ook het geloof is ene gave Gods. Zie Filipp. 1:29; 2 Tim. 1:9, enz.

Php 1.29 2Ti 1.9
28) Niet uit de

Namelijk noch in het geheel, noch ten dele. Zie Rom. 4:4,5, en Rom. 11:6; gelijk ook de volgende woorden uitwijzen.

Ro 4.4,5 11.6

2 Timothy 1:9

27) zalig gemaakt, en

Namelijk door Zijnen Zoon Jezus Christus.

28) geroepen

Namelijk uiterlijk door de prediking des Evangelies, en inwendig door de krachtige werking Zijns Geestes.

29) met een heilige roeping;

Dat is, die in zichzelf heilig is, en die ons roept tot heiligheid; Luk. 1:75; Ef. 1:4; Col. 1:22.

Lu 1.75 Eph 1.4 Col 1.22

30) niet naar onze werken,

Namelijk die als een voorgaande of voorgeziene oorzaak deze roeping zouden verdienen, of God daartoe zouden hebben bewogen; zie Rom. 9:11; Ef. 2:9; Tit. 3:5.

Ro 9.11 Eph 2.9 Tit 3.5

31) maar naar Zijn eigen voornemen en

Dat is, naar dat het hem beliefd en behaagd heeft van eeuwigheid, bij zichzelf, over ons te besluiten; zie Rom. 8:28, en Rom. 9:11; Ef. 1:11, en Ef. 3:11.

Ro 8.28 9.11 Eph 1.11 3.11

32) genade,

Dat is, genadig voornemen, welks enige en eerste bewegende oorzaak is de onverdiende genade en barmhartigheid Gods; Rom. 6:23, en Rom. 11:5,6; Gal. 1:15; Ef. 1:6; Tit. 3:7.

Ro 6.23 11.5,6 Ga 1.15 Eph 1.6 Tit 3.7

33) die ons gegeven is

Dat is, die God in Zijn raad voorgenomen en besloten heeft ons te geven. Zie dergelijke Joh. 17:24; want deze genade is ons metterdaad niet van eeuwigheid, maar in der tijd gegeven, wanneer wij geroepen worden; maar wordt zo gezegd, omdat deze werkelijke schenking geschiedt, naar dat eeuwig voornemen Gods, hetwelk zo vast is alsof het reeds volbracht ware.

Joh 17.24

34) in Christus Jezus,

Dat is, om derzelver vruchten door Jezus Christus te verkrijgen. Zie verder Ef. 1:4.

Eph 1.4

35) voor de tijden der eeuwen;

Dat is, van eeuwigheid, of, gelijk hij elders spreekt, voor de grondlegging der wereld; Ef. 1:4.

Eph 1.4

1 Peter 2:9-10

23) gij zijt

Namelijk die Christus met waar geloof hebt aangenomen.

24) een uitverkoren

Dat is, u komen al deze voorrechten en eretitels metterdaad toe, die het ganse volk van Isra‰l doorgaans en inzonderheid Exod. 19:5,6; Deut. 26:18,19, ten opzichte van het uiterlijk verbond worden gegeven; zie ook Mal. 3:16,17, Rom. 9:8.

Ex 19.5,6 De 26.18,19 Mal 3.16,17 Ro 9.8

25) een koninklijk priesterdom,

Dat is, koningen en priesters, gelijk Johannes spreekt Openb. 1:6. Mozes zegt Exod. 19:6, een priesterlijk koninkrijk. Doch de apostel volgt de Griekse overzetting, dewijl het ‚‚n zin heeft.

Re 1.6 Ex 19.6

26) een verkregen volk;

Grieks een volk tot verkrijging; dat is, dat God Zichzelf door Zijn bloed tot een eigendom heeft verkregen; Hand. 20:28.

Ac 20.28

27) de deugden Desgenen,

Dat is, de eigenschappen, namelijk de wijsheid, mogendheid, rechtvaardigheid, genade en barmhartigheid van God.

28) uit de duisternis

Namelijk van de onwetendheid en natuurlijke boosheid.

29) wonderbaar licht;

Dat is, tot heiligheid en ware kennis van God. Zie Hand. 26:18.

Ac 26.18
30) Gij, die eertijds

Deze plaats is genomen uit Hos. 2:22, die de apostel hier van de verstrooide Joden, die tot Christus bekeerd waren, en Paulus, Rom. 9:25, ook van de bekeerde heidenen verklaart, die nu beiden een volk van God in Christus zijn; Ef. 2:13, enz.

Ho 2.23 Ro 9.25 Eph 2.13
Copyright information for DutKant