Jeremiah 13

1) doe dien aan

Dat is, omgord uwe lenden daarmede. Zie de uitlegging Jer. 13:11.

Jer 13.11

2) water.

Opdat het niet verderve; gelijk Ik voor Isra‰l gezorgd heb, dat zij niet mochten verderven of kwalijk varen.

3) Frath,

De grote rivier Eufraat, waarover de Babyloni‰rs zouden komen en de Joden daar heen gevankelijk wegvoeren; zie Gen. 2:14.

Ge 2.14
4) ten einde

Dat is, na verloop van een geruimen tijd.

5) hovaardij van Juda,

Of, uitnemendheid, voortreffelijkheid, gelijk het Hebreeuwse woord elders ook genomen wordt; vergelijk onder Jer. 13:11.

Jer 13.11
6) dat Mijn woorden

Hebreeuws, die weigeren, die wandelen, enz.

7) goeddunken

Zie boven Jer. 3:17.

Jer 3.17
8) naam,

Zie Deut. 26:19.

De 26.19

9) gehoord.

Dat is, gehoorzaamd, gelijk dikwijls.

10) Alle flessen

Hebreeuws, alle fles zal, enz.; dat is, elke fles. Alsof de profeet zeide: Gij verwacht een overvloedig wijnjaar, opdat gij u dol en vol mocht zuipen; maar, enz. versta hier, geen lederen flessen, maar stenen flessen, of vaten, gelijk afgenomen wordt uit Jer. 13:14; vergelijk Klaagl. 4:2.

Jer 13.14 La 4.2

11) zeer wel,

Hebreeuws, wetende weten wij niet? Het schijnt dat dit ziet op de beloften der valse profeten, die het volk wijsmaakten dat zij vrede en overvloed van alles zouden hebben, hetgeen zij gaarne geloofden; maar God profeteert hun geheel wat anders. Vergelijk Micha 2:11, met de aantekening.

Mic 2.11
12) Davids troon

Dat is, in huns voorvaders Davids plaats.

13) dronkenschap.

Gevende hun te drinken uit den drinkbeker mijns toorns, dat is, hen alzo bestraffende dat zij van verbaasdheid en angst niet meer zullen weten wat te doen of te laten dan een dronken mens; zie onder Jer. 25:15,18,27, en Jer. 51:7; Jes. 51:17,21, en Jes. 63:6, enz.

Jer 25.15,18,27 51.7 Isa 51.17,21 63.6
14) in stukken slaan,

Te weten tegen elkander, als stenen flessen; vergelijk Richt. 7:19; Ps. 2:9. Anders: verstrooien, gelijk de stukken van een fles, die in stukken geslagen wordt, hier en daar verstrooid worden.

Jud 7.19 Ps 2.9
15) verheft u niet;

Door hoogmoed en trotsheid uws harten, verachtende en verwerpende hetgeen in der waarheid Gods woord is, en u, zo gij u niet intijds bekeert, zekerlijk alzo zal treffen, gelijk Ik u in het voorgaande gezegd heb. Sommigen aldus: De Heere heeft gesproken; te weten de volgende woorden.

16) eer

Bekennend zijne bestraffingen en dreigementen rechtvaardig te zijn, en u van harte bekerende; vergelijk Joz. 7:19; Hos. 11:7, en de aantekening aldaar.

Jos 7.19 Ho 11.7

17) duister

Dat is, deze ellende en plagen u toezend; zie Gen. 15:12.

Ge 15.12

18) schemerende bergen;

Hebreeuws, bergen der schemering; dat is, die ten tijde der schemering met duisternis als bedekt worden. Deze gelijkenis schijnt genomen te zijn van degenen, die bij nacht in oneffen bergachtige plaatsen reizen.

19) licht wacht,

Dat is, voorspoed, troost en blijdschap, zie Job 18:5,6.

Job 18.5,6

20) dat tot een schaduw

Te weten licht, dat is, dat God, in plaats van licht, u overvalle met ene doodschaduw; zie Ps. 23:4.

Ps 23.4
21) hoogmoed,

Dat gij tot uw eigen verderf, zo verschrikkelijk trots en hardnekkig zijt, u niet willende buigen noch vernederen voor den Heere, door ware bekering; zie Jer. 13:15.

Jer 13.15

22) bitterlijk tranen,

Hebreeuws, tranende tranen.

23) nederdalen,

Gelijk boven Jer. 9:18.

Jer 9.18

24) is weggevoerd.

Dat is, dat Juda [zijnde immers des HEEREN eigen volk, dat Hij uit alle nati‰n voor zich heeft uitgezonderd] voorzeker zal moeten gevankelijk worden weggevoerd; alzo in het volgende.

25) Zeg tot den koning

Woorden van God tot Jeremia, of, gelijk sommigen, van den profeet tot het volk.

26) koningin:

Zie van het Hebreeuwse woord 1 Kon. 11:19.

1Ki 11.19

27) Vernedert u,

Of, zet u neder omlaag, te weten in het stof, op de aarde.

28) ganse

Hebreeuws, uwe hoofdversierselen, of hoofdsieraden is gedaald; dat is, al uw koninklijk hoofdsieraad is weg en verwisseld met een nederigen staat. Anders: uwe uitnemendheden, hoogheden.

29) uwer heerlijkheid,

Dat is, uw koninklijke kroon, waarmede gij pleegt te pronken.

30) zuiden

Te weten van Egypte in het zuiden van Kana„n gelegen, waar de Joden gewoon waren en nu ook mochten menen hunne toevlucht te nemen, doch tevergeefs; sommigen verstaan de steden van Juda, in het zuideinde gelegen, alsof de profeet zeide: Zelfs de uiterste steden van Juda, die het allerverst van Babel afliggen, zijn van mensen ontbloot, dat er niemand uit- of ingaat.

31) geheel

Hebreeuws, [in] volkomenheden; dat is, gans en al. Anders: [de stad] dergenen die in vrede zaten; dat is, die zorgeloos waren, niets dan vrede verwachtende.

32) noorden komen!

Van Babel.

33) kudde,

Dat is, het volk des Heeren. Zie Jer. 13:17. Dit schijnt tot den koning van Juda gesproken te zijn; zij zijn weggevoerd, wil hij zeggen.

Jer 13.17

34) gegeven was,

Dat is, bevolen en vertrouwd om naar mijne wetten te regeren en te beschermen.

35) heerlijkheid?

Of, sierlijkheid; dat is, waarmede gij versierd waart.

36) gij zeggen,

O Juda, of dochter mijns volks.

37) Hij bezoeking

God, door de Babyloni‰rs, die zij, door aanzoek van hulp, gewend en aangelokt hadden om heer en meester over Juda te wezen. Vergelijk 2 Kon. 16:7, enz.

2Ki 16.7

38) barende vrouw?

Hebreeuws, ene vrouw der baring, of des barens; dat is, die in barensnood is.

39) hart

Dat is, bij uzelven denken.

40) Om de

Dit is Gods antwoord op zulke gedachten.

41) veelheid

Of, grootheid.

42) zomen

Dat is, zijt gij openbaar voor al de wereld te schande gemaakt, door schandelijke vlucht en zeer smadelijke wegvoering in gevangenis en slavernij; manier van spreken, genomen van het hoog opheffen der vrouwelijke klederen, hetzij door geweld van anderen, of eigen nood, als men zulks moet doen om vaardiger te vluchten, wateren door te gaan, enz. Zie onder Jer. 13:26, en Jes. 20:4, en Jes. 47:2,3; idem Ezech. 16:37, en Ezech. 23:29; Hos. 2:9; Micha 1:11.

Jer 13.26 Isa 20.4 47.2,3 Eze 16.37 23.29 Ho 2.10 Mic 1.11

43) hebben geweld

Dat is, zijn met geweld ontbloot, of ontschoeid; of uwe hielen zijn geweldzaam gehandeld; dat is, in den stok, of in boeien gedaan, of in gevangenschap weggevoerd.

44) Zal ook een Moorman

Ene vraag, die sterk loochent. Alsof God zeide: De Moriaan en luipaard kunnen toch zulks geenszins doen; vergelijk Ps. 55:20.

Ps 55.19

45) vlekken?

Die hij de ene bij de andere in menigte samengevoegd op zijn lijf draagt, waar het Hebreeuwse woord eigenlijk op ziet.

46) geleerd zijt

Dat is, gewend, gelijk boven Jer. 13:21, en Jer. 2:24; Hos. 10:11, enz.

Jer 13.21 2.24 Ho 10.11
47) woestijn.

Een vollen, gladden, doorgaanden wind; zie boven Jer. 4:12, waartegen een lichte stoppel toch niet vermag te blijven; dit beduidt de verstrooiing der Joden uit hun land, die zij door de verleiding der valse profeten hielden voor ongelooflijk enn onmogelijk.

Jer 4.12
48) deel uwer maten

Dat is, de straf, die Ik u toegemeten heb, naar den eis mijner rechtvaardigheid en uwer verdiensten. Vergelijk 2 Kon. 21:13; Job 20:29; Ps. 11:6; Jes. 65:7; idem Ps. 78:50, met de aantekening.

2Ki 21.13 Job 20.29 Ps 11.6 Isa 65.7 Ps 78.50

49) leugen

Valse profetie‰n, afgoden, vestingen en ijdele menselijke hulp.

50) zomen

Zie boven Jer. 13:22, en Ezech. 16:37.

Jer 13.22 Eze 16.37
51) hunkeringen,

Zie boven Jer. 5:8.

Jer 5.8

52) heuvelen,

Zie boven Jer. 2:20.

Jer 2.20

53) verfoeiselen

Zie 2 Kron. 15:8, en Ezech. 20:7.

2Ch 15.8 Eze 20.7

54) zult gij niet rein worden?

Of, gij zijt niet rein.

55) Hoe lang nog

Hebreeuws, na wanneer nog? dat is, na hoe langen tijd nog zoudt gij u reinigen? Alsof de Heere zeide: Hoe lang zou Ik wachten naar uwe reiniging? Het zou toch al tevergeefs zijn, dewijl gij dagelijks erger wordt, dies zal Ik met mijn oordeel moeten voortgaan. Vergelijk Hos. 8:5.

Ho 8.5
Copyright information for DutKant