Jeremiah 43:10

9) knecht,

Zie boven Jer. 25:9.

Jer 25.9

10) halen,

Hebreeuws, nemen; zie boven Jer. 37:17.

Jer 37.17

11) Ik verborgen heb;

Door den dienst van mijnen knecht Jeremia.

12) schone tent daarover spannen.

Of, koninklijke tent, paviljoen. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier gevonden en schijnt den naam te hebben van zonderlinge schoonheid.

Jeremiah 44:30

56) Hofra,

Bij de heidense schrijver genoemd Apries, bij anderen Vafres. Deze was een kindskind van Farao Necho, gelijk Herodotus in zijn tweede boek betuigt.

57) ziel zoeken,

Die naar zijn leven staan; zie Exod. 4:19; 2 Sam. 4:8. Herodotus schrijft dat hij van zijn eigen onderdaan Amasis overwonnen zijnde, ten laatste den Egyptenaars, die tegen hem waren opgestaan, is overgeleverd en van henlieden verworgd. Enigen menen dat deze Apries den profeet Jeremia heeft laten ombrengen, misschien om deze profetie, en ter begeerte van deze boze Joden, wien hij hem mag hebben overgeleverd om te stenigen.

Ex 4.19 2Sa 4.8

Jeremiah 46:2

1) Tegen Egypte;

Of, van Egypte, of de Egyptenaars.

2) dat aan de rivier

Of, die, te weten Farao Necho.

3) Frath,

Eufraat. Zie Gen. 2:14; alzo in het volgende.

Ge 2.14

4) bij Karchemis was,

Of, te Karchemis; verstaande zulks van den koning Farao Necho zelf, hebbende zijn leger daaromtrent; alzo het onzeker is of hij ten tijde van Josia, dien hij overwon, deze stad [die Sanherib den Syri‰rs afgenomen had] na de overwinning heeft ingenomen, dan of hij nu wederom met zijn leger daarvoor is geweest om die te winnen, •f van dien tijd af de belegering voortgezet heeft; zie 2 Kon. 23:29; en 2 Kron. 35:20; idem, Jes. 10:9.

2Ki 23.29 2Ch 35.20 Isa 10.9

5) sloeg,

Bij het leven van zijn vader Nabopolassar, nadat Jeremia zulks alles tevoren geprofeteerd had, gelijk volgt; na welke nederlaag de koning van Egypte tehuis bleef, hoewel hij ten tijde van Zedekia nog een tocht voornam, maar tevergeefs;; zie 2 Kon. 24:7, en boven Jer. 37:5,11.

2Ki 24.7 Jer 37.5,11

Jeremiah 46:13

29) Het woord,

Dit is nu ene profetie van Nebukadnezars optocht naar Egypte. Vergelijk Jes. 19:1, enz., en Ezech. 29,30,32.

Isa 19.1

30) slaan.

Dat is, het land te overweldigen en de inwoners te verslaan. Vergelijk boven Jer. 43:11, en onder Jer. 47:1, enz.

Jer 43.11 47.1

Ezekiel 29:19

42) deszelfs

Van Egypteland.

43) menigte wegvoeren,

Of, gemene volk, of overvloed, rijkdom; ziet van het Hebreeuwse woord Ps. 37:16; Jer. 46:25; alzo onder Ezech. 30:4,10,15, en Ezech. 31:2,18; en Ezech. 32:12,16, enz.

Ps 37.16 Jer 46.25 Eze 30.4,10,15 31.2,18 32.12,16

Ezekiel 30:24-25

65) Mijn zwaard in zijn hand geven;

Gelijk boven Ezech. 21:9, en hier in Ezech. 30:25, en onder Ezech. 32:10; zie Jer. 47:6.

Eze 21.9 30.25 32.10 Jer 47.6

66) kermen,

Of, zuchten, huilen, stenen voor het aangezicht van den koning van Babel; zie van het Hebreeuwse woord Job 24:12.

Job 24.12

67) gelijk een dodelijk verwonde kermt.

Hebreeuws, zal kermen de kermingen, of zuchtingen, van een dodelijke verwonde; vergelijk boven Ezech. 26:15.

Eze 26.15
68) daarhenen vallen;

Al zijn macht en moed zal hem begeven.

Copyright information for DutKant