Job 10:16

30) zij verheft

Te weten, de ellende.

31) gelijk

Het is een gelijkenis, genomen van de leeuwen, die het wild met groot geweld en gruwzaamheid najagen.

32) Gij keert weder

Hij klaagt dat God niet alleen met een of twee vreeslijke plagen over hem gekomen was, maar dat Hij daarna wedergekeerd zijnde, met andere plagen zich in het straffen van zijn persoon zeer vreemd en zeldzaam vertoond had.

Isaiah 38:13

28) mij voor

Te weten in mijne gedachten; dat is, ik dacht. Anders: ik rekende tot den morgen, dat Hij als een leeuw al mijne beenderen zou breken. Of aldus: ik stelde mij hem tot den morgen toe, als een leeuw, dat Hij alzo al mijne beenderen zou breken, enz.

29) tot den morgenstond

Te weten mag ik leven, of mocht ik toch tot morgen leven. Het volgende nemen anderen aldus: [doch] Hij brak gelijk een leeuw al mijn beenderen.

30) Hij al mijn

Te weten God, of zij; te weten de ziekte, of de ellende; zie Job 10:16.

Job 10.16

31) beenderen

Zie Job 7:15.

Job 7.15

32) van den dag

Dat is, nog heden, eer de nacht komt.

33) mij ten einde

Dat is, mijn leven, mijne jaren.

Hosea 5:14

40) verscheuren en henengaan;

Of, roven. Vergelijk onder Hos. 6:1.

Ho 6.1

Hosea 13:8

23) ontmoette hen

Of, zal hen ontmoeten, en zo in het volgende.

24) beer,

Vergelijk 2 Sam. 17:8; Spreuk. 17:12.

2Sa 17.8 Pr 17.12

25) slot huns harten;

Dat is, hun borst, of hartedeksel, om hun hartebloed te zuigen of te drinken, gelijk verscheurende wilde beesten plegen te doen.

26) aldaar als een oude leeuw;

Op de plaats, gelijk men spreekt, of ter plaatse waar zij de vorenverhaalde boosheid bedreven, in Kana„n, of Gilead. Sommigen duiden het voornamelijk op Tiglat-Pilezers inval, #2Kon. 15:29.

2Ki 15.29

27) het wild gedierte des velds verscheurde hen.

Anders: [of als] een [ander] wild dier des velds, [dat] hen in twee‰n spleet, of kliefde. Versta, de wrede heidense vijanden, door wie God aldus met hen gehandeld heeft, of nog handelen wilde.

Amos 5:19

54) Als wanneer iemand vlood

Zodanig zal des Heeren dag zijn, dat gij de straf niet zult ontgaan, maar van het ene verschrikkelijke gevaar in het andere vallen, totdat gij omkomt. Zie Jes. 24:18; Jer. 48:44; Hos. 13:7,8.

Isa 24.18 Jer 48.44 Ho 13.7,8
Copyright information for DutKant