Job 39:1-3

1) ouden leeuw

Te weten, die niet veel kracht meer heeft om zijn aas te bekomen. De zin is dat hem hetzelve door de voorzienigheid Gods toegeschikt wordt, niet door de zorg en den arbeid der mensen, Ps. 104:21, want anders zou hij moeten vergaan; boven, Job 4:11.

Ps 104.21 Job 4.11

2) graagheid

Hebreeuws, het leven. Versta den gierigen lust en trek, dien de jonge leeuwen naar het aas hebben. Het Hebreeuwse woord chajah is in dit boek somtijds van enerlei betekenis met het woord nephesch, ziel, gelijk te zien is boven, Job 33:18,20,22. Nu nephesch is somtijds zoveel als lust en begeerte tot iets, gelijk Ps. 27:12, en Ps. 107:9; Spreuk. 23:2; Jes. 56:11. Anders, den jongen leeuwen den kost, of leeftocht ten volle beschikken?

Job 33.18,20,22 Ps 27.12 107.9 Pr 23.2 Isa 56.11

3) vervullen?

Te weten, als zij van de oude vergeten of verlaten worden. Vergelijk Ps. 47:9.

Ps 47.8
4) kuil

Hebreeuws, hut, of tent; dat is, schuilhol, kuil, of schuilplaats.

5) ter loering?

Dat is, om enig gedierte te bespieden, dat zij vangen en verslinden mochten. Anders, in de loerplaats, te weten, waaruit zij loeren; alzo boven, Job 37:8.

Job 37.8
6) kost,

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk den kost, die met jagen gekregen wordt. Zie Gen. 27:3, en de aantekening.

Ge 27.3

7) jongen

Hebreeuws, geborenen.

8) tot God

Dat is, als zij in hun nest schreeuwen om aas; hetwelk een geroep tot God genaamd wordt, omdat God voor het voedsel der jonge raven zorg draagt. Men schrijft dat zij in het eerst, omdat zij wit paddenhaar hebben, van de ouden verlaten worden, totdat zij zwart zijn, en hier intussen wonderbaarlijk van God gespijsd worden met zekere wormpjes, die in het nest uit hun drek groeien. Vergelijk Ps. 147:9.

Ps 147.9

9) dwalen,

Te weten, omtrent het nest van de moeder verlaten zijnde.

Copyright information for DutKant