John 10:11

21) Herder; de goede

Namelijk van God tevoren beloofd, Ezech. 34:23; Zach. 13:7, en elders. Tevoren heeft Hij zichzelven de deur genoemd, hier noemt Hij zich den herder; beide past zeer wel op Hem ten verscheiden aanzien.

Eze 34.23 Zec 13.7

22) leven voor de schapen.

Grieks ziel.

1 Peter 5:4

8) de overste Herder

Alzo noemt Petrus hier niet zichzelf maar Christus; want die is alleen de herder van al de herders en van al de schapen, zo Joden als heidenen, welke titel niemand anders kan toekomen.

9) de onverwelkelijke

Het Griekse woord amarantinon komt van amarantus, hetwelk een kruid is dat niet verwelkt, waarvan eertijds kransen gemaakt werden. Zie 1 Cor. 9:24,25.

1Co 9.24,25
Copyright information for DutKant