Judges 1:16

26) Keniet,

Versta, Jethro; zie Num. 24:21,22.

Nu 24.21,22

27) de Palmstad op,

Jericho. Zie Deut. 34:3.

De 34.3

28) Harad is;

De naam ener stad, gelegen bij het gebergte Se‹r, en misschien ook van een koning van die plaats. Zie Num. 21:1.

Nu 21.1

29) en zij gingen heen

Hebreeuws, en hij ging en woonde, of, bleef met, of, bij het volk. Hij, namelijk, de Keniet; dat is, Jethro's nakomelingen. Sommigen zetten het aldus over: Want hij [de Keniet] was [mede] getogen, en was gebleven, of, had gewoond bij het volk, namelijk Isra‰l. Zie Num. 10:29, en Num. 24:21,22; 1 Sam. 15:6.

Nu 10.29 24.21,22 1Sa 15.6

Judges 4:11

21) Heber nu,

De man van Jael, van welken onder, Richt. 4:17, enz. Hebreeuws, Cheber.

Jud 4.17

22) Keniet,

Zie Num. 24:21,22; boven, Richt. 1:16, en de aantekeningen aldaar.

Nu 24.21,22 Jud 1.16

23) Ka‹n,

Dat is, van de Kenieten hebbende hun woonplaats in de woestijn van Juda. Zie boven, Richt. 1:16.

Jud 1.16

24) Hobab,

Zie Num. 10:29. Anders genaamd Jethro.

Nu 10.29

Judges 4:17

1 Samuel 15:6

5) Gaat weg,

Deze korte afgebroken manier van spreken betekent dat zij zich moesten haasten in het opbreken. Zie dergelijke manier van spreken, Gen. 18:6.

Ge 18.6

6) opdat ik u met hen niet wegruime;

Dat is, dat ik u niet van gelijke doe als ik hun doen zal.

7) gij hebt barmhartigheid gedaan

Dat is eigenlijk te verstaan van Jethro den Keniet, Mozes' schoonvader, van wien de Kenieten afkomstig waren.

1 Chronicles 2:55

51) der schrijvers,

Deze schrijvers waren afkomstig van Jethro, den schoonvader van Mozes, en zij woonden als vreemdelingen onder het volk Gods. En opdat zij ook enigen dienst het volk Gods deden, zo waren zij gesteld tot schrijvers, dat is, als publieke notarissen, die contracten en dergelijke acten stelden en daarvan boek hielden. Zij worden hier verhaald, omdat zij onder den stam van Juda woonden. Zie Richt. 1:16.

Jud 1.16

52) Kenieten,

Dat is, de nakomelingen van Jethro, Richt. 1:16.

Jud 1.16

53) Hammath,

Deze Hamath schijnt geweest te zijn een van de voornaamsten onder de Kenieten, en een vader der Rechabieten, die hun woning in den stam van Juda genomen hadden. Zie Jer. 35:2. En worden alzo deze Kenieten onderscheiden van de Kenieten, die van Theber afkomstig waren en hadden hun woning genomen bij Kedes in den stam van Nafthali of van Manasse. Zie Richt. 4:11.

Jer 35.2 Jud 4.11

54) Rechab.

Van Rechab of de Rechabieten, zie Jer. 35:2.

Jer 35.2

2 Chronicles 10:15

17) omwending

Het Hebreeuwse woord nesibhah, hetwelk wij hier hebben, is, naar sommiger gevoelen, vast van enerlei betekenis met sibbah, dat 1 Kon. 12:15 staat; gelijk zij ook zijn van enerlei oorsprong. Zij betekenen beide omwending, omgang, omkering; idem, oorzaak. Versta dan door deze omwending het werk, dat alhier geschiedde, waardoor de Isra‰lieten zich omgekeerd hebben van den huize Davids, voorzover de oorzaak daarvan geweest is in Gods rechtvaardig oordeel, straffende de zonden der mensen. Zie hiervan breder de verklaring 1 Kon. 12:15.

1Ki 12.15,15

18) dienst

Hebreeuws, de hand.

Jeremiah 35:2

2) huis,

Dat is, de familie, of het geslacht der Rechabieten, alzo terstond Jer. 35:3, zie van deze 1 Kron. 2:55.

Jer 35.3 1Ch 2.55

3) kameren,

Die aan den tempel waren; zie 1 Kon. 6:5.

1Ki 6.5

4) geef hun wijn te drinken.

Dat is, presenteer, bied, schenk hun, enz.

Copyright information for DutKant