Leviticus 24:14

21) gehoord hebben,

Namelijk, hoe hij gevloekt en den naam van God gelasterd heeft. En dezen, als getuigen, moesten hunne hand op zijn hoofd leggen, om daarmede te getuigen dat zij hem met waarheid van deze zonde der godslastering beschuldigden, en dat hij alzo er aan schuldig zijnde, deze straf verdiend had.

Leviticus 24:23

Joshua 7:24

41) den zoon van Zerah,

Dat is, neef. Zie Joz. 7:1.

Jos 7.1

42) het dal Achor.

Dat is, het dal der beroerte; naderhand alzo genaamd, vanwege deze geschiedenis, Joz. 7:26.

Jos 7.26

Mark 15:20

Copyright information for DutKant