Leviticus 9:24

31) van het aangezicht des HEEREN,

Dat is, van het heilige der heiligen, genoemd met den gehelen tabernakel Gods huis; 1 Sam. 3:15; 1 Kron. 6:31,32, waar de ark des verbonds was, een teken van Gods tegenwoordigheid; of versta dit van den hemel, die de woning des Heeren genoemd werd; Deut. 26:15; 2 Kron. 30:27; Jes. 63:15, vanwaar ten tijde van Elias het vuur over zijne offerande gevallen is; 1 Kon. 18:38.

1Sa 3.15 1Ch 6.31,32 De 26.15 2Ch 30.27 Isa 63.15 1Ki 18.38

32) zo juichten zij,

Dat is, zij hebben een vreugdegeschrei, of vrolijk geroep gemaakt.

33) vielen op hun aangezichten.

Tot een teken van ootmoedigen eerbied. Zie Gen. 17:3.

Ge 17.3

2 Samuel 24:23

49) gaf Arauna,

Zoveel hem aanging; maar David wilde het niet aannemen.

50) koning, aan den koning.

Sommigen menen dat hij een koning genoemd wordt, omdat hij zich zo liberaal hier gedroeg, alsof hij een koning geweest ware. Anderen verstaan dat hij der Jebusieten koning geweest is, eer David den burg Zion innam. Anderen menen dat koning zijn toenaam is geweest.

51) neme een welgevallen in u.

Dat is, tone dat Hij u, mitsgaders uw gebeden en offeranden, genadiglijk in den Messias aanzie en aanneme; waarvan gebleken is door het vuur, dat God van den hemel zond op het brandofferaltaar; 1 Kron. 21:26.

1Ch 21.26

1 Chronicles 21:26

32) zo antwoordde Hij

Dat is, God liet vuur van den hemel vallen op het brandoffer, daarmede betuigende dat Hij Davids gebed verhoord had. Vergelijk hiermede hetgeen Lev. 9:24; 1 Kon. 18:38, en 2 Kron. 7:1 staat.

Le 9.24 1Ki 18.38 2Ch 7.1
Copyright information for DutKant