Luke 17:5

John 3:30

Romans 1:17

35) de rechtvaardigheid Gods

Dat is, de rechtvaardigheid, waardoor wij voor het gericht Gods kunnen bestaan, welke is alleen de rechtvaardigheid van Christus, die ons van God wordt geschonken en door het geloof toegerekend.

36) uit geloof tot geloof;

Dat is, tot dagelijkse toeneming en versterking in het geloof; zie dergelijke 2 Cor. 3:18.

2Co 3.18

37) rechtvaardige

Of, de rechtvaardige uit het geloof zal leven; hetwelk met den Hebreeuwsen tekst, Hab. 2:4, en met het oogmerk van Paulus alhier ook wel overeenkomt.

Hab 2.4

1 Corinthians 13:9-10

37) wij kennen

Namelijk nu in dit leven.

38) ten dele, en

Niet dat wij nu zouden weten al wat ons tot de zaligheid nodig is, Joh. 16:13; 1 Cor. 1:5; 2 Tim. 3:15, maar de apostel spreekt alzo ten aanzien en in vergelijking van de kennis, die wij van goddelijke zaken zullen hebben in het toekomende leven, bij welke deze onze kennis, die wij nu hebben, maar een klein deel is te rekenen.

Joh 16.13 1Co 1.5 2Ti 3.15
39) het volmaakte

Dat is, de volmaakte kennis van goddelijke zaken, zoveel een bloot mens zal kunnen vatten, en ons tot volmaakte vreugde en zaligheid zal nodig zijn.

40) zal gekomen zijn,

Hetwelk eerst wezen zal in het toekomende leven.

41) ten dele is,

Dat is, deze onvolmaakte kennis. Zie 1 Cor. 13:8.

1Co 13.8

1 Corinthians 13:12

46) nu door een

Namelijk zolang wij in dit leven zijn.

47) spiegel

Dat is, tussen onze tegenwoordige kennis, en die wij na dit leven zullen hebben, is zodanig een onderscheid, als daar is, wanneer iemand het beeld van het aangezicht eens anderen in een spiegel ziet, en wanneer hij het aangezicht zelf aanschouwt.

48) in een duistere rede,

Gr. in een raadsel; dat is, zulk onderscheid is er ook, als wanneer iemand iets duister voorstelt in de wijze van een raadsel, en wanneer hij hetzelfde doet met klare, eigen en duidelijke woorden.

49) aldan [zullen wij

Namelijk in het toekomende leven.

50) zien]

Dat is, kennen, namelijk God en alle goddelijke zaken.

51) aangezicht tot aangezicht;

Dat is, klaar en volmaakt. Zie 1 Joh. 3:2.

1Jo 3.2

52) nu

Namelijk in dit leven.

53) ken ik ten dele, maar

Dat is, ook ik zelf, hoewel ik een apostel ben en opgenomen geweest in den derden hemel, en daar gehoord heb onuitsprekelijke woorden; 2 Cor. 12:4.

2Co 12.4

54) alsdan zal ik kennen gelijk

Namelijk in het toekomende leven.

55) gekend ben.

Namelijk van God, die mij volkomen kent, mij liefheeft, voor den Zijne erkent, en door deze Zijne liefde dezelfde kennis mij zal geven.

Philippians 2:7

20) Zichzelven

Namelijk gans vrijwillig.

21) vernietigd,

Grieks verijdeld; of ledig gemaakt; dat is, heeft het gebruik Zijner goddelijke heerlijkheid voor een tijd, om het werk onzer verlossing in den staat der nederigheid te volbrengen, gelijk als afgelegd, en Zich daarvan gelijk als ledig gemaakt, en in Zijn menselijke natuur verborgen gehouden, alleen enige klein straten derzelve door zijne wonderwerken en anderszins, altemet latende schijnden, Joh. 1:14, en Joh. 2:11. In het volgende Filipp. 2:8 wordt het verklaard met het woord vernederd.

Joh 1.14 2.11 Php 2.8

22) de gestaltenis

Dit wordt verklaard met de volgende woorden, namelijk dat Hij een ware menselijke natuur heeft aangenomen, en met dezelve een gans nederigen en verachten staat, als van een slaaf of dienstknecht, om alzo voor onze zonden te voldoen, en tot onze verlossing Zijn Vader te dienen. Zie Jes. 53:11.

Isa 53.11

23) en is den mensen

Grieks in gelijkmaking der mensen geworden zijnde; dat is, den mensen gelijk gemaakt zijnde, namelijk niet alleen naar de menselijke natuur door Hem aangenomen, maar ook naar alle zwakheden derzelve, zonder zonde. Zie Hebr. 2:17, en Hebr. 4:15. Of, als een slecht en veracht mens. Zie Richt. 16:7,11, Ps. 82:7.

Heb 2.17 4.15 Jud 16.7,11 Ps 82.7

Hebrews 9:11-12

31) der toekomende goederen,

Dat is, al de geestelijke weldaden, die door de offerande van Christus aan het kruis, en door zijn ingang in den hemel verworven zijn; gelijk daar zijn: vergeving der zonden, wedergeboorte, den geest der aanneming tot kinderen, en de eeuwige zaligheid, die in het Oude Testament afgebeeld zijnde, in het Nieuwe door Christus zijn verworven.

32) gekomen zijnde,

Namelijk in het vlees, of in de wereld.

33) den meerderen

Hierdoor wordt verstaan de menselijke natuur van Christus, waarin de volheid der Godheid als in een tabernakel of tempel woont, Joh. 1:14, en Joh. 2:19; gelijk Hebr. 8:2 ook is aangewezen. Er wordt van Christus gezegd door dezen tabernakel zijns vleses ingegaan te zijn in den hemel, omdat door de geestelijke kracht en waardigheid zijner offerande voor ons volbracht, hem de toegang tot den hemel is geopend, en hem een naam is gegeven boven alle namen, Filipp. 2:8,9; met welke verklaring overeenkomt hetgeen hij hierna zegt Hebr. 10:20, van den nieuwen weg, die ons geopend is, om in te gaan in het heilige, door dit voorhangsel, dat is, het vlees van Christus. Want Christus is ons voorgegaan om ons plaats te bereiden, Joh. 14:2. Hij wil dan zeggen: gelijk Christus door zichzelf en door zijn eigen bloed ingegaan is in het heiligdom, dat wij ook door denzelfden weg daarin moeten komen.

Joh 1.14 2.19 Heb 8.2 Php 2.8,9 Heb 10.20 Joh 14.2

34) van dit maaksel,

Grieks van deze schepping, of van dit schepsel.

35) der bokken en kalveren,

Want beide deze soorten van dieren werden geslacht als de hogepriester in het heilige der heiligen zou ingaan, Lev. 16:11,15, met welker beider bloed hij ook in het heilige der heiligen inging, Hebr. 9:18.

Le 16.11,15 Heb 9.18

36) een eeuwige

Dat is, altijddurend en van eeuwige kracht, gelijk Hebr. 10:14.

Heb 10.14

37) verlossing teweeggebracht

Grieks rantsoening; dat is, verlossing, die door rantsoen geschiedt, gevonden hebbende.

Hebrews 9:24

66) van het ware,

Namelijk van het heiligdom, dat is, des hemels, dat door dit ander werd afgebeeld, gelijk volgt.

67) om nu te verschijnen

Namelijk met Zijne overwinnende offerande, die Hij hier op aarde Zijn Vader onstraffelijk opgeofferd had, tot een verzoening voor alle zonden Zijner gelovigen, en met een eeuwige begeerte, dat die ons tot onze zaligheid altijd zou worden toege‰igend. Zie Rom. 8:34; 1 Tim. 2:5, en 1 Joh. 2:1,2.

Ro 8.34 1Ti 2.5 1Jo 2.1,2
Copyright information for DutKant