Matthew 1:21
21) zijn volk Dat is, degenen, die Hem van den Vader gegeven waren om die te verlossen of behouden; Ps. 2:8; Jes. 8:18; Joh. 6:37, en Joh. 17:24; Hand. 18:10; Rom. 11:1,2 Ps 2.8 Isa 8.18 Joh 6.37 17.24 Ac 18.10 Ro 11.1,2John 10:15-16
26) [alzo] ken Ik Of, en Ik den Vader ken. 27) stel Mijn leven Grieks mijn ziel; dat is, zal haast mijn leven voor hen in den dood overgeven, Matth. 20:28. Mt 20.28 28) andere schapen, die Namelijk de uitverkorenen uit de heidenen. 29) stal niet zijn; Namelijk der Joodse gemeente; Joh. 11:51,52. Joh 11.51,52 30) stem horen; en Dat is, leer, van de apostelen en andere getrouwe dienaars des Woords hun voorgedragen. 31) kudde, [en] een Herder. Dat is, ene gemeente, bestaande beiden uit Joden en heidenen; Ef. 2:13,14. Eph 2.13,14John 17:9
23) de wereld, maar Dat is, niet voor alle mensen der wereld zonder onderscheid, maar voor de uitverkorenen en gelovigen; Rom. 8:33,34. Ro 8.33,34 24) Uw. Zie Joh. 17:6. Joh 17.6
Copyright information for
DutKant