Matthew 27

70) werd indachtig het woord van Jezus,

Namelijk nadat hem Christus aangezien had. Zie Luk. 22:61.

Lu 22.61
1) den stadhouder.

Namelijk van den Romeinse keizer Tiberius, over het Joodse land, Luk. 3:1; want de Joden mochten niet meer iemand met den dood straffen, zonder voorgaande bewilliging der Romeinse stadhouders, gelijk zij zelf betuigen Joh. 18:31.

Lu 3.1 Joh 18.31
2) berouw gehad,

Dit was geen oprecht berouw, gelijk Petrus had, alzo het niet was gepaard met verbetering des levens, noch met geloof en betrouwen van vergeving zijner zonden. Paulus noemt zulk een berouw, gelijk Juda had, ene droefheid, der wereld, die den dood werkt; 2 Cor. 7:10.

2Co 7.10

3) wedergebracht,

Grieks, werdergekeerd; dat is, weder uitgekeerd.

4) verworgde [zichzelven].

Zie hiervan breder Hand. 1:18.

Ac 1.18
5) offerkist te leggen,

In den Griekse tekst wordt het Syrische woord Corbanan behouden, hetwelk betekent een gave of offer waarmede zij noemden den schat of de geldkist, in welke het geld, tot den diens Gods gegeven of geheiligd, bewaard werd. Zie 2 Kon. 12:9. Deze wordt Mark. 12:41, en Luk. 21:1 genaamd Gazophylacium.

2Ki 12.9 Mr 12.41 Lu 21.1

6) een prijs des bloeds is.

Dat is, waarvoor Christus van hem gekocht was om hem te doden. Het schijnt dat deze huichelaars zien op de plaats Deut. 23:18.

De 23.18
7) de vreemdelingen.

Dat is uit vreemde landen komende en vreemd zijde van de Joodse religie, met welken het schijnt dat de Joden, zelfs ook na hun dood, gene gemeenschap wilden hebben.

8) de Akker des bloeds,

Van dezen akker, zie Hand. 1:19.

Ac 1.19
9) Jeremia,

Deze plaats wordt niet gevonden bij Jeremia, maar bij Zach. 11:13, en daarom menen sommige oude leraars dat hier van Mattheus zelf geen naam des profeets uitgedrukt is geweest, gelijk hij ook elders gewoon is te doen, en gelijk deze naam ook in de Syrische overzetting, die zeer oud is, en sommige andere niet gevonden wordt, en de naam van Jeremia door iemand van de afschrijvers door onwetendheid om de gelijkheid van de letters Grieks, I en Z zoals die in het kort geschreven worden, uit den kant in den tekst zou zijn bijgevoegd. Doch anderen menen dat Zacharia ook Jeremia zou genaamd zijn geweest, gelijk onder de Isra‰lieten zeer gebruikelijk was twee namen te hebben, inzonderheid als dezelve bijna enerlei zaak betekenen.

Zec 11.13

10) de waarde des gewaardeerden

Anderen zetten het over: de waarde des gewaardeerden, denwelken gewaardeerd hebben enigen van de kinderen Isra‰ls. Zach. 11:13, voert Christus zelf in als sprekende in zijn persoon, maar Mattheus, ziende meer op den zin dan op de woorden van de profeet, spreekt van Christus in den derde persoon, om aan te wijzen dat deze profetie alhier in Hem vervuld was.

Zec 11.13
11) volgens hetgeen

Deze woorden staan wel niet bij den profeet, maar de inhoud daarvan.

12) de koning der Joden?

Namelijk dien de Joden voor hun Messias en Verlosser verwachten.

13) Gij zegt het.

Zie hiervoren Matth. 26:25,64 en Joh. 18:37.

Mt 26.25,64 Joh 18.37
14) hoevele [zaken]

Deze zaken staan uitgedrukt Luk. 23:2.

Lu 23.2
15) niet op een enig woord,

Eensdeels omdat de bedschuldigingen openbare leugens waren, eensdeels omdat Hij voor ons onschuldig veroordeeld wilde worden. En zo is vervuld hetgeen tevoren van Hem gezegd was, Jes. 53:7.

Isa 53.7
16) feest was de stadhouder

Namelijk van Pasen. Joh. 18:30.

Joh 18.30

17) het volk enen gevangene los te laten,

Grieks, der schare.

18) welbekenden gevangene,

Dat is vermaarden en uitstekenden, wiens persoon en kwade feiten zeer bekend waren. Want Hij was om moord en oproer gevangen; Mark. 15:7; Luk. 23:19; Hand. 3:14; Joh. 18:40.

Mr 15.7 Lu 23.19 Ac 3.14 Joh 18.40
19) aangeraden

Of, met aanrading daartoe bewogen.

20) het bloed dezes Rechtvaardigen;

Dat is, aan den dood. Waarvan hij nochtans niet geheel onschuldig was, alzo hij niet vermocht een onschuldige ten believe van anderen te doden, gelijk de stadhouder Festus zelf getuigt, Hand. 25:16.

Ac 25.16
21) Zijn bloed [kome]

Dat is, zo dit bloed onschuldig vergoten wordt, de straf of wraak van God daarvan kome op ons en onze nakomelingen. Hetwelk ook kort daarna door de Romeinen geschied is en nog geschiedt; Matth. 24:21. Dergelijks manier van spreken zie Lev. 20:9, en 2 Sam. 1:16.

Mt 24.21 Le 20.9 2Sa 1.16
22) hebbende,

De Romeinen hadden wel de gewoonte dat zij degenen, die tot den dood verwezen waren, eerst openlijk deden geselen, maar het blijkt uit Joh. 19:1 dat Pilatus dit gedaan heeft, omdat hij hoopte dat hij met die mindere straf den Joden zou voldoen en tot medelijden bewegen om Hem alzo los te laten.

Joh 19.1
23) als zij Hem ontkleed hadden,

Namelijk van zijn opperkleed.

24) purperen mantel om;

Dit was een zekers soort van kostelijke purperkleur, gelijk de andere evangellisten het noemen; of van scharlakem, welke alleen van koningen en grote heren gedragen werd, Dan. 5:7, en alzo spotten dezen met het koninklijke ambt van Christus. Waartoe ook diende de doornenkroon en de rietstok in plaats van een scepter en de volgende bespotting.

Da 5.7
25) Zijne klederen aan,

Namelijk Zijne opperklederen, die zij uitgedaan hadden.

26) Simon;

Zie van dezen Simon breder, Mark. 15:21.

Mr 15.21

27) dwongen zij

Zie van dit woord Matth. 5:41.

Mt 5.41

28) droeg.

Grieks, opnam; namelijk om hetzelve achter Christus te dragen, Luk. 23:26. Het was gebruikelijk dat degenen, die gekruisigd zouden worden, zelf hun kruis moesten dragen ter plaatse der straf. Dan alzo Christus door de voorgaande mishandelingen in Zijn lichaam zeer verzwakt was, zo hebben zij Hem dezen toegevoegd.

Lu 23.26
29) Hoofdschedel-plaats,

Of, plaats des bekkeneels, of der hoofdpan, welke plaats alzo schijnt genaamd te zijn, omdat aldaar de justitie placht te geschieden. Of, gelijk sommigen menen, omdat deze berg den vorm of de gedaante had van een schedel.

30) edik met gal gemengd;

Mark. 14:23, zegt, wijn met mirre gemengd, welken drank men degenen die veroordeeld waren, plachten te geven om hunne smart te vergeten, bij welken de soldaten edik en gal gedaan hebben, om hun moedwil ook hierin aan Hem te betonen.

Mr 14.23
31) het lot over mijne kleding geworpen.

Omdat zijn onderrok zonder naad was, gelijk te zien is Joh. 19:23.

Joh 19.23
32) beschuldiging geschreven:

Of, Zijne schuld. Anders, Zijne oorzaak. Namelijk waarvan Hij beschuldigd en waarover Hij veroordeeld was.

33) schuddende hunne hoofden.

Tot een teken van verachting, en dat zij het Hem wel gunden. Zie Ps. 22:8; Klaagl. 2:15.

Ps 22.7 La 2.15
34) Hij kan zichzelven niet verlossen.

Of, en kan Hij zichzelven niet verlossen?

35) indien Hij Hem [wel] wil;

Grieks, indien Hij Hem wil; dat is, indien Hij aan Hem een welgevallen heeft.

36) moordenaars,

Eigelijk is dit gedaan door ‚‚n van de mordenaars, gelijk Lukas getuigt in Luk. 23:36, maar idt wordt aldus in het algemeen gezegd om aan te wijzen dat Christus van alle soorten mensen is bespot, zelfs van de moordenaars. Ten ware dat men zeide [gelijk sommige oude leraars menen] dat zij eerst beiden zouden gelasterd hebben, en dat daarna de een, ziende de wonderen die er geschiedden, bekeerd zou zijn.

Lu 23.36
37) zesde ure

Dat is, van omtrent den middag tot omtrent drie uren na den middag, naar onze rekening. Zie Matth. 20:3; Joh. 11:9. Zie verder Mark. 15:25; Joh. 19:14.

Mt 20.3 Joh 11.9 Mr 15.25 Joh 19.14

38) duisternis

Dit was geen gewone verduistering der zon, alzo de pasen op de volle maan gehouden werd, wanneer de maan recht over de zon staat op de andere zijde des hemels, en derhalve het licht der zon niet kan beletten; maar een bovennatuurlijk werk Gods, bij wonder geschied, gelijk de duisternis in Egypte; Exod. 10:22.

Ex 10.22

39) aarde tot de negende ure toe,

Sommigen verstaan hierdoor het Joodse land alleen, anderen den gansen aardbodem.

40) ELI, ELI, LAMA SABACHTANI!

Deze woorden zijn genomen uit Ps. 22:2.

Ps 22.1

41) verlaten?

Namelijk onder den last van uw schikkelijken toorn tegen de zonden der mensen, zonder mij het gevoel van uwe gunst en hulp te laten genieten; Gal. 3:13. doch dit zijn gene woorden van wanhoop, dewijl Hij evenwel volkomenlijk op Hem betrouwd heeft, gelijk blijkt uit de worden mijn God. Zie ook hiervan Hebr. 5:7.

Ga 3.13 Heb 5.7
42) Deze roept Elia.

Dit zeggen zij, met Hem spottende, omdat de woorden Eli en Elia bijna overeenkomen.

43) stak ze op een rietstok,

Grieks, zette deze om een rietstok. Dit deed hij omdat Christus gezegd had: Mij dorst, gelijk Joh. 19:28, getuigt.

Joh 19.28
44) gaf den geest.

Grieks, liet van Hem den geest; dat is zijne ziel; Joh. 10:18.

Joh 10.18
45) het voorhangsel des tempels scheurde in twee‰n,

Dit was een tapijt of geborduurd kleed, hetwelk voor het heilige der heiligen hing, en dat afscheidde van het heilige of voorste deel des tempels. Wat dit beduidde wordt verklaard Hebr. 10:20.

Heb 10.20
46) heilige stad,

Namelijk Jeruzalem. Zie Matth. 4:5.

Mt 4.5
47) om Hem te dienen;

Grieks, Hem diende; namelijk in zijn leven van hare goederen; Luk. 8:3.

Lu 8.3
48) de moeder van Jakobus en Joses,

Zie van deze Matth. 13:55.

Mt 13.55

49) de moeder der zonen van Zebedeus.

Zie ook van deze Matth. 20:20.

Mt 20.20
50) avond geworden was,

Dat is, laat op den dag, eer de zon ondergegaan was. Want met zonsondergang begon de sabbat.

51) van Arimathea,

Namelijk geboortig. Dit was ene stad in het Joodse land; Luk. 23:51.

Lu 23.51
52) zuiver fijn lijnwaad,

Hetwelk hij daartoe nieuw gekocht had, Mark. 15:46.

Mr 15.46
53) nieuw graf,

In hetwelk nog niemand tevoren gelegd was; Luk. 23:53. Hetwelk door Gods beschikking alzo geschied is, opdat men niet zou zeggen of denken dat er iemand anders opgestaan was.

Lu 23.53
54) andere Maria,

Namelijk tevoren Matth. 27:56 genoemd en beschreven.

Mt 27.56
55) na de voorbereiding,

Dat is, op hun paasdag zelf, welke toen ook was de sabbatdag.

56) Verleider,

Alzo lasteren deze goddeloze mensen Christus nog na zijn dood.

57) zal Ik opstaan.

Grieks, sta ik op.

58) dwaling

Of, verleiding.

59) wacht;

Welke waren de soldaten, die gesteld waren om de tempel van buiten te bewaren en te bewaken. Zij hadden hun wachtplaats in de burcht Antonia. Zie Josef. Antig. lib. 18, cap. 6.

60) verzegeld hebbende.

Opdat niemand zich zou verstouten zonder hun weten het graf te openen, gelijk Dan. 6:18, hetwelk mede door Gods beschikking is geschied, om de verrijzenis van Christus des zekerder en heerlijker te maken.

Da 6.17
Copyright information for DutKant