Matthew 7:22-23

14) te dien dagen tot mij zeggen:

Namelijk des uitersten oordeels; Matth. 24:36.

Mt 24.36

15) in uwen naam geprofeteerd,

Dat is door uw bevel en kracht, als uwe dienaars, en tot verbreiding van uwe eer.

16) krachten gedaan?

Dat is, wondertekenen of mirakelen, 1 Cor. 12:10, omdat zij door de kracht van God geschieden.

1Co 12.10
17) openlijk aanzeggen:

Grieks, belijden.

18) gekend;

Namelijk voor de mijnen. Zie Joh. 10:14, en 2 Tim. 2:19.

Joh 10.14 2Ti 2.19

Matthew 13:21

20) geen wortel in zichzelven,

Dat is, geen recht en vast vertrouwen op Christus, waardoor wij met Christus als met een vasten grond onzer zaligheid verenigd worden, Hebr. 3:14, en van Hem het sap des levens trekken; Rom. 11:17,20.

Heb 3.14 Ro 11.17,20

Matthew 13:23

23) goede aarde bezaaid is,

Dat is, die het in een goed en fijn hart ontvangen, Luk. 8:15, hetwelk een mens van zichzelven niet heeft maar door de kracht van de Geest Gods ontvangt; Hand. 16:14.

Lu 8.15 Ac 16.14

24) vrucht draagt en voortbrengt,

Namelijk het ware geloof en oprechte liefde; Matth. 21:43.

Mt 21.43

Matthew 20:15

10) boos,

Dat is, afgunstig, nijdig.

Matthew 25:14

8) gelijk een mens,

Door deze gelijkenis worden wij vermaand de gaven, die God ons verleent, elk naar de mate derzelve waar te nemen en te besteden tot de meeste stichting van anderen, met belofte van genadige beloning hier en hiernamaals voor degenen die zulks doen, en bedreiging van zware straffen tegen degenen, die zulks nalaten. Zie Joh. 15:2; 1 Cor. 12:5,6,7.

Joh 15.2 1Co 12.5,6,7

Luke 19:13

15) ponden,

Grieks Mna, in het Latijn mina; welke gerekend wordt op zestig gemene sikkels, of honderd en twintig denari‰n of drachmen zilvers; zie Ezech. 45:12; en wat een denarie doet, zie Matth. 18:28. Zo men deze mina wil verstaan van goud, zo bedraagt zij zoveel meer als het goud meer waard is dan het zilver.

Eze 45.12 Mt 18.28

John 16:15

29) Al wat de

Dat is, al de goddelijke eigenschappen, die de Vader heeft, heb Ik mede, als zijnde Zijn eniggeboren zoon, eenswezens met Hem.

Hebrews 1:2

8) gesteld heeft

Dit recht van Heere en bezitter van alles te zijn, heeft de Zoon Gods, niet alleen doordien Hij alles heeft geschapen, zoals de volgende woorden medebrengen, maar is ook tot een erfgenaam van alles gesteld, doordien Hij van den Vader van eeuwigheid tot een middelaar is uitverkoren, 1 Petr. 1:20, en van dezen in de wereld is gebracht, als Hij Hem de menselijke natuur heeft laten aannemen; Luk. 1:32, en Luk. 2:11; Hebr. 1:6; en eindelijk als Hij Hem, het werk onzer verlossing volvoerd hebbende, tot Zijn rechterhand heeft verheven; Ef. 1:21,22; Filipp. 2:9,10,11.

1Pe 1.20 Lu 1.32 2.11 Heb 1.6 Eph 1.21,22 Php 2.9,10,11

9) de wereld

Grieks de eeuwen; zoals Hebr. 11:3. Dat is, de wereld met alles wat daarin is, Joh. 1:3; Col. 1:16. Hetwelk de apostel bij het voorgaande voegt als de eerste reden, waarom Hem de Vader tot een erfgenaam en een Heere van alles heeft gesteld, namelijk daar Hij alles door Hem heeft geschapen, waarop de andere redenen in Hebr. 1:3 volgen, genomen van de heerlijkheid Zijns persoons en evengelijkheid met den Vader, en van de onderhouding aller dingen.

Heb 11.3 Joh 1.3 Col 1.16 Heb 1.3
Copyright information for DutKant