Numbers 2:17

12) aan zijn plaats,

Hebreeuws, aan zijn hand; dat is, aan zijn plaats of zijde. Versta de zijden van de tent der samenkomst, welke vier waren, zijnde in elkeen drie stammen, rondom den tabernakel en tussen beiden de Levieten. Zie boven, Num. 2:2.

Nu 2.2

2 Chronicles 21:16

31) geest

Dat is, zin, wil, voornemen, moed. Zie 2 Kon. 19:7.

2Ki 19.7

32) Arabieren,

Versta, de inwoners van het steenachtig en rijk Arabi‰.

33) de zijde

Hebreeuws, aan de hand. Het woord hand betekent somtijds de zijde ergens van, gelijk Job 1:14.

Job 1.14

Jeremiah 6:3

11) herders

De vorsten der Babyloni‰rs. Vergelijk onder Jer. 49:19.

Jer 49.19

12) kudden;

Heirkrachten. Vergelijk onder Jer. 49:20.

Jer 49.20

13) opslaan;

Hebreeuws, vastmaken, hechten. Versta hierdoor de belegering van Jeruzalem.

14) ruimte afweiden.

Hebreeuws, hand; dat is, ruimte, plaats, gelijk elders. Zie Job 1:14.

Job 1.14
Copyright information for DutKant