Psalms 101:4

7) Het verkeerde

Dat is, die verkeerd van hart of zinnen is, dien zal ik van mij verdrijven of doen wijken.

8) den boze

Te weten, mens.

9) niet kennen.

Dat is, niet achten of beminnen, gelijk Ps. 1:6, of niet aannemen, te weten, in mijn dienst.

Ps 1.6

Proverbs 6:14

24) verkeerdheden,

Dat is, bedenkingen, lusten en voorslagen om iets verkeerds of onrechts te stichten met woorden of werken.

25) smeedt

Zie boven Spreuk. 3:29, alzo onder Spreuk. 6:18.

Pr 3.29 6.18

26) werpt

Hebreeuws, zendt; dat is, veroorzaakt veel onenigheid, stof daartoe gevende en de gemoederen der mensen ophitsende. Alzo onder Spreuk. 6:19, en Spreuk. 16:28.

Pr 6.19 16.28

Proverbs 12:8

23) geprezen

Te weten, van de wijzen en rechtoordelenden.

24) naardat

Dat is, naardat hij met woorden en werken bewijst dat hij verstand heeft, strekkende tot de ware godvruchtigheid.

25) verkeerd

Zie boven Spreuk. 11:20.

Pr 11.20

Proverbs 17:20

61) verdraaid

Of, verkeerd. Zie boven Spreuk. 6:14.

Pr 6.14

62) het goede

Vergelijk boven Spreuk. 16:20 en de aantekening.

Pr 16.20

63) verkeerd

Zie boven Spreuk. 2:12.

Pr 2.12

Jeremiah 17:9

34) Arglistig

Of, tukachtig, bedriegelijk, achterhoudend, genegen tot overtreding. Het Hebreeuwse woord akob is hetzelfde, waarvan de patriarch Jakob zijnen naam gekregen heeft, omdat hij zijnen broeder in de geboorte bij den hiel had; maar dat het ook de betekenis heeft van list, lage, bedrog, tukken, ondertreding, enz., blijkt niet alleen hier, maar ook boven Jer. 9:4; Gen. 27:36; Joz. 8:13; 2 Kon. 10:19.

Jer 9.4 Ge 27.36 Jos 8.13 2Ki 10.19

35) hart,

Van den mens na den val, zolang het door den geest der wedergeboorte niet is vernieuwd; en zo boos van harte waren de huichelaars en afvallige Joden, die van God afweken en op Hem niet vertrouwden, hoewel zij het niet wilden weten, maar zichzelven in hunne boosheid liefkoosden en de bestraffing der profeten verachtten, waarover God verklaart hun richter te zullen zijn, in Jer. 17:10.

Jer 17.10

36) enig ding,

Of, bovenal.

37) dodelijk

Ten dode strekkende, waar de dood aan vast is, ongeneeslijk, vertwijfeld boos. Van het Hebreeuws woord heeft de mens den naam van Enosch, betekenende zijn sterflijken of ellendigen staat, in welken hij door de zonde gevallen is.

Copyright information for DutKant