Psalms 110:1

1) De HEERE heeft

Te weten, God de Vader.

2) tot mijn Heere

Dat is, Christus, dien David hier zijnen Heere noemt. Want Christus is de zoon van David naar het vlees, maar Davids Heere ten aanzien dat Hij waarachtig God is met God den Vader en den Heilige Geest, en een Heere aller mense, doch inzonderheid van zijne uitverkorenen. Zie Matth. 22:43,45; Mark. 12:36; Luk. 20:42; Hand. 2:34; Hebr. 1:13.

Mt 22.43,45 Mr 12.36 Lu 20.42 Ac 2.34 Heb 1.13

3) gesproken:

Te weten, in zijn eeuwigen raad, hetwelk Hij ons te zijner tijd heeft laten openbaren en verkondigen.

4) Zit aan Mijn rechterhand,

Dat is, heers in heerlijkheid en majesteit, in den hemel en op de aarde, 1 Cor. 15:25; Hebr. 1:3,13, en Hebr. 8:1, en Hebr. 10:12,13; Ef. 1:20, enz. Deze manier van spreken is genomen van de koningen, die aan hunne rechterhand zetten wien zij eer willen aandoen. Zie 1 Kon. 2:19, en Ps. 45:10.

1Co 15.25 Heb 1.3,13 8.1 10.12,13 Eph 1.20 1Ki 2.19 Ps 45.9

5) totdat Ik Uw

De zin is: totdat Ik uwe vijanden, [te weten, de vervolgers der kerk, ja de dood zelf, 1 Cor. 15:25,26], U zal onderworpen hebben. Hieruit kan men geenzins besluiten dat Christus geen eeuwig koninkrijk zou hebben, ofschoon de manier van de bediening van het rijk van Christus, zodanig als die nu is, ten jongsten dage met het laatste oordeel zal ophouden; want alsdan zullen er gene vijanden meer zijn, die de kerk van Christus zullen kunnen schaden; 1 Cor. 15:24,28. Zie de aantekening bij Gen. 28:15.

1Co 15.25,26,24,28 Ge 28.15

John 12:31

37) oordeel dezer

Dit woord oordeel wordt in de Heilige Schrift genomen somtijds in het goede voor verlossing en wederoprichting, Ps. 138:18, en Ps. 140:13, somtijds in het kwade voor veroordeling of verdoemenis, Joh. 3:17, en Joh. 5:24. Doch het kan hier in beide betekenissen wel genomen worden, namelijk dat nu de uitverkorenen in de ganse wereld van de macht des duivels zullen verlost en weder opgericht worden, en dat nu de bozen en ongelovigen in de wereld zullen veroordeeld en verdoemd worden.

Ps 140.12 Joh 3.17 5.24

38) overste dezer

Dat is, de duivel zal nu zijne macht en heerschappij, die hij door de zonde over de mensen heeft gekregen, in degenen, die het Evangelie zullen geloven, verliezen; Col. 2:15; Hebr. 2:14.

Col 2.15 Heb 2.14

Romans 16:20

43) de God des vredes

Zie Rom. 15:33.

Ro 15.33

44) den satan

Namelijk die door zijne middelen u zoekt te verleiden.

45) haast

Hetwelk hier wel begint, maar in het einde van deze wereld, hetwelk aanstaande is, Openb. 22:12, volkomen zal geschieden.

Re 22.12

46) onder uw voeten verpletteren.

Dat is, doen, dat gij hem door Christus volkomen zult overwinnen. De apostel schijnt hier te zien op de eerste belofte des Evangelies; Gen. 3:15. Zie ook Openb. 12:11.

Ge 3.15 Re 12.11

47) De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden.

Dezen wens gebruikt de apostel in al zijne zendbrieven. Zie 2 Thess. 3:17.

2Th 3.17

Hebrews 2:14

37) de kinderen

Namelijk waarvan Jesaja spreekt; dat is, de ware gelovigen, die uit God geboren en leden van Christus zijn.

38) des vleses en bloeds

Dat is, bestaan uit vlees en bloed; of, de zwakke menselijke natuur deelachtig zijn; gelijk 1 Cor. 15:50.

1Co 15.50

39) derzelve deelachtig geworden,

Dat is, heeft deze in enigheid zijns persoons aangenomen, gelijk hij hierna spreekt Hebr. 2:16 en Filipp. 2:7.

Heb 2.16 Php 2.7

40) te niet doen zou dengene,

Dat is, zijne macht of tirannie over de kinderen Gods verbreken en wegnemen.

41) het geweld des doods had,

Namelijk door de zonde, waar hij de mensen toe gebracht had, en waaronder hij die nog hield; om welke zonde de mens den vervloekten dood was onderworpen. Zie Rom. 5:12, en 1 Cor. 15:56.

Ro 5.12 1Co 15.56

42) den duivel;

Namelijk met al zijn engelen, gelijk Christus spreekt Matth. 25:41. Want onder dezen overste worden allen, die onder hem staan, begrepen.

Mt 25.41

1 John 3:8

31) Die de zonde doet,

Dat is, die zijn werk maakt van zondigen. Zie de verklaring over 1 Joh. 3:6.

1Jo 3.6

32) uit den duivel;

Dat is, die aardt naar den duivel, gelijk de kinderen naar hun vaders. Zie Joh. 8:44.

Joh 8.44

33) zondigt van den beginne.

Dat is, gelijk hij terstond, nadat hij goed was geschapen, zich tot zondigen heeft begeven, en daarin gedurig blijft en voortgaat, zo doen ook de onwedergeboren en ongoddelijke mensen niets dan zondigen.

34) geopenbaard, opdat Hij

Namelijk in het vlees. Zie 1 Joh. 3:5.

1Jo 3.5

35) de werken des duivels

Dat is, de zonden, waarvan de duivel de eerste bewerker is.

36) verbreken zou.

Grieks ontbinden, of ontdoen; hetwelk Hij gedaan heeft als Hij de straf dezer voor de gelovigen heeft geleden, Hebr. 2:14,15, en doet dat ook als Hij hen wederbaart door Zijn Geest, waardoor Hij hen verlost van de heerschappij en slavernij der zonden, en van hen maakt een volk, dat ijverig is in goede werken; Tit. 2:14.

Heb 2.14,15 Tit 2.14
Copyright information for DutKant