Psalms 16:1

1) gouden

Of, gouden Psalm. Hebr. Michtam, dat is, hetgeen van het beste en fijnste goud gemaakt is. Gelijken titel hebben de Psalmen 56, 57, 58, 59, 60, vanwege hun bijzondere kostelijkheid en uitnemendheid. Sommigen houden het voor een soort van een muziekinstrument, of den aanvang van enig lied.

Psalms 23:5

10) tafel

Zie Spreuk. 9:2, enz.

Pr 9.2

11) tegenover

Dat zij het tot hun spijt moeten aanzien en lijden. Zie Ps. 112:10.

Ps 112.10

12) maakt,

Dat is, Gij zalft mijn hoofd overvloedloediglijk, zodat het als vet en vloeiende is van olie.

13) olie,

Versta, welriekende olie of balsem. Zie Ruth 3:3, en Spreuk. 21:17. De zin is: Gij vervrolijkt mij uitermate zeer. Verg. Ps. 45:8, en Ps. 133:2; Pred. 9:8; Jes. 61:3.

Ru 3.3 Pr 21.17 Ps 45.7 133.2 Ec 9.8 Isa 61.3

14) beker

Zie Ps. 11:6.

Ps 11.6

Psalms 36:8

10) schaduw

Zie Ruth 2:12. en verg. met deze plaats Job 36:11. met de aantekening.

Ru 2.12 Job 36.11

Proverbs 9:2

5) Zij

De wijsheid wordt hier vergeleken bij een koning, die open hof houdt. Vergelijk Matth. 22:2,3, enz.

Mt 22.2,3

6) slachtvee

Versta het Woord Gods, het ware voedsel der ziel, mitsgaders alle geestelijke en zaligmakende weldaden, die ons daarin beloofd en in de sacramenten aangeboden worden, waarop volgen zal de volmaakte vreugde van het toekomende leven.

7) geslacht.

Te weten, om te koken, en daarna den genoden voor te zetten. Alzo Gen. 43:16; 1 Sam. 25:11.

Ge 43.16 1Sa 25.11

8) gemengd;

Dit ziet op de wijze van doen, gebruikelijk in hete landen, waar men den wijn met water mengt om zijne kracht te matigen, of vermengt met verscheidene specerijen; onder Spreuk. 9:5, en Spreuk. 23:30; Jes. 5:22, en Jes. 65:11.

Pr 9.5 23.30 Isa 5.22 65.11

9) toegericht.

Te weten, door de gerechten daarop in orde te zetten. Vergelijk de manier van spreken met Ps. 23:5, en Ps. 78:19; Jes. 21:5.

Ps 23.5 78.19 Isa 21.5

Malachi 1:7

27) verontreinigd

Dat is, zodanige offeranden, die door de wet verboden zijn, Lev. 22:20, enz., Deut. 15:21; waarvan Deut. 15:8 enige voorbeelden bij gebracht worden.

Le 22.20 De 15.21,8

28) brood,

Voor spijs, of offerande, die men den Heere offerde op het brandofferaltaar, om door het vuur verteerd te worden. Zie Ezech. 44:7.

Eze 44.7

29) zegt:

Niet dat zij dit met uitgedrukte woorden zeiden, maar zij bewezen en deden metterdaad blijken dat dit hunne mening was.

30) U?

U, dat is, uw altaar. Die de heilige dingen van God ingesteld veracht, die veracht God zelf.

31) Des HEEREN tafel

Dat is, des Heeren altaar. Zie de aantekening bij Ezech. 41:22, en Ezech. 44:16. Verg. 1 Cor. 10:21.

Eze 41.22 44.16 1Co 10.21

32) is verachtelijk.

Dat is, niet zo hoog te achten, dat wij juist het allerbeste onzer kudden behoeven te offeren, gelijk men eertijds gedaan heeft, toen die schone tempel en altaar in ere waren.

Malachi 1:12

51) Maar gij ontheiligt

Of, want.

52) dien, als gij zegt:

Te weten, Mijnen Naam.

53) Des HEEREN tafel is ontreinigd,

Te weten, omdat zij van de Chalde‰n is verstoord geworden; daarom gaven deze zijne priesters voor dat men aan het nieuwe altaar, dat in de plaats van het oude was opgericht, zo nauw niet verbonden was, noch schuldig was zo nauw te letten op de offeranden, of zij volmaakt of onvolmaakt, rein of onrein waren. Zie Mal. 1:7.

Mal 1.7

54) en

Anders: daarom is, enz.

55) haar inkomen,

Dat is, wat hun inkomen, dat is, offeranden die men daarop legt, aangaat dat is een verachtzame spijs.

Matthew 8:11

10) van oosten en westen,

Grieks, van den opgang en ondergang; namelijk der zon, dat is, uit alle gewesten der wereld; waarmede voorzegd wordt de beroeping, bekering en zaligheid der heidenen; Joh. 11:52.

Joh 11.52

Matthew 22:2

1) is gelijk

Door deze gelijkenis wordt voor ogen gesteld de grote ondankbaarheid der Joden, die, van God door de predikatie des Evangelies tot de gemeenschap zijns Zoons en der zaligheid geroepen zijnde, dezelve veracht hebben en daarom zwaarlijk gestraft en verworpen zouden worden en dat de heidenen daarna in hun plaats zouden worden geroepen.

2) een zeker koning,

Grieks, een mens, die een koning was; dat is God de Vader.

3) bruiloft bereid had.

Dat is, de genadige en geestelijke gemeenschap met Christus en de eeuwige zaligheid.

Luke 22:29-30

37) verordineer u het Koninkrijk,

Dat is, bestel, bezet, of bespreek gelijk als bij testament; Hebr. 9:17.

Heb 9.17
38) eet en drinkt

Dat is, gemeenschap hebt aan mijne vreugde en heerlijkheid, gelijk gij hier hebt aan mijn lijden en verachting; Rom. 8:17; 2 Tim. 2:11,12.

Ro 8.17 2Ti 2.11,12

39) oordelende

Zie hiervan Matth. 19:28.

Mt 19.28
Copyright information for DutKant