Psalms 2:2

4) vorsten

Of, raadsheren.

5) Gezalfde

Of, Messias; te weten, den HEERE Christus, dat is, den Gezalfde, wiens voorbeeld David met zijne zalving en koninkrijk geweest is.

Daniel 9:25-26

82) Weet dan, en versta:

Onze Heere Jezus Christus doet even deze zelfde vermaning, aangaande deze profetie; Matth. 24:15.

Mt 24.15

83) van den uitgang des woords,

Dat is, van dien tijd af, dat er een bevel zal uitgaan dat men het volk, [te weten het Joodse volk] wederbrengen, dat is loslaten zal uit de Babylonische gevangenschap, en hetzelve Jeruzalem herbouwen zal. Versta hier door het woord het bevel, gelijk Dan. 9:23, te weten het bevel van Cyrus, naar sommiger gevoelen. Zie 2 Kron. 36:22,23, en Ezra 1:1, en boven de aantekening Dan. 9:24, van het begin der zeventig weken. Anders: om weder te brengen; dat is, om weder ter hand te stellen; te weten de vaten des tempels, die uit den tempel naar Babel gevoerd waren. Anders: om te herstellen, namelijk den staat der kerk en der regering.

Da 9.23 2Ch 36.22,23 Ezr 1.1 Da 9.24

84) Messias

Dat is, tot op Christus, het Hebreeuwse woord Messias, [hetwelk even hetzelfde, dat Christus betekent, namelijk een gezalfde] staat ook Joh. 1:42, en Joh. 4:25.

Joh 1.41 4.25

85) den Vorst,

Of, leidsman, gelijk Jes. 55:4, of hertog, gelijk 2 Sam. 7:8, en 2 Kon. 20:5.

Isa 55.4 2Sa 7.8 2Ki 20.5

86) de straten,

Hebreeuws, de straat en de gracht. Anders: uitgehouwen gracht. Versta dit van de stadsgrachten.

87) in benauwdheid der tijden.

Want al wat onder Ezra aan de muren gebouwd was, dat werd kort daarna door de vijanden der Joden weder omvergeworpen, en de poorten met vuur verbrand. En onder Nehemia moesten zij bouwen met den troffel in de ene en het geweer in de andere hand, Neh. 4:17; waarom de Joden zich zozeer haastten, dat zij het gebouw van den muur optrokken in twee en vijftig dagen.

Ne 4.17
88) na die twee en zestig weken

Namelijk na de negen en zestigste week, want de zeven voorgenoemde weken moeten bij deze twee en zestig weken gevoegd worden.

89) uitgeroeid worden,

Het Hebreeuwse woord betekent somtijds zoveel als een misdadiger om het leven brengen. Zie Lev. 17:4.

Le 17.4

90) maar het zal niet voor Hem zelven zijn;

Dat is, niet tot zijn voordeel, maar tot voordeel van zijne uitverkorenen; of niet om zijner zonden wil. Anders, doch Hij zal gene [schuld] hebben, of maar zonder zijne [misdaad]. Of, zonder enige [schuld]. Anders, en zal geen [helper] hebben. Zie Dan. 11:44. Anders, en niet meer zijn; te weten onder de mensen, opgenomen zijnde ter rechterhand des Vaders. Vergelijk Gen. 5:24.

Da 11.44 Ge 5.24

91) een volk des vorsten,

Dat is, het heirleger der Romeinen.

92) zijn einde zal zijn met een overstromende vloed,

Te weten het einde, hetwelk de Romeinse vorst het Joodse volk zal aanbrengen. Of, het laatste dat hij het Joodse volk zal aandoen.

93) vastelijk besloten verwoestingen.

De zin is: Zij zijn vastelijk besloten, en de tijd is precies bestemd, wanneer zij komen en wanneer zij ophouden zullen. Sommigen verstaan dit aldus: Totdat Gods oorlog tegen zijn volk een einde hebbe, zijn de verwoestingen precies bestemd.

Copyright information for DutKant