Psalms 37:16

28) beter

Als rechtvaardig bezeten en godvruchtelijk gebruikt.

29) overvloed

Hebr. eigenlijk, veelheid, menigte; te weten, van goederen, dat is, rijkdom, gelijk Pred. 5:9.

Ec 5.10

Jeremiah 46:25

64) menigte van No,

Of, gemeen volk. Het Hebreeuwse woord Amon wordt ook alzo in dit boek genomen, onder Jer. 52:15, voor Hamon; dat is, menigte, hoop volks, of schare, die door gewoel en menigte gedruis maakt; vergelijk Ezech. 30:15, gelijk dan de stad No, dat is, naar het algemeen gevoelen, Alexandri‰, een zeer vermaarde volkrijke zee- en koopstad in Egypte was. Anders betekent Amon een voeder, voedsterheer, of voedsterling, die iemand voedt en opkweekt, of van iemand gevoed wordt; waarom sommigen hier overzetten: De voedsterheer, of de voedsterlingen; dat is, zich generen van No, gelijk zulks ook met waarheid van grote koopsteden gezegd mag worden, dat vele mensen daarvan leven; vergelijk Nah. 3:8.

Jer 52.15 Eze 30.15 Na 3.8

65) koningen,

Dat is, niet alleen dezen koning, maar ook zijne navolgers, of de vorsten en regenten van Egypte, die op hun koning vertrouwden, en mede als kleine koningen in zo een machtig koninkrijk waren; vergelijk boven Jer. 19:3, en wijders Gen. 14:1, en Deut. 33:5; idem Joz. 12:9, enz.

Jer 19.3 Ge 14.1 De 33.5 Jos 12.9

Ezekiel 30:4

4) smart zijn

Van allerlei jammer zal hun zo bang worden als een barende vrouw. Alzo Ezech. 30:9.

Eze 30.9

5) Morenland,

Gelijk boven Ezech. 29:10, en onder Ezech. 30:5,9. Hebreeuws, Cusch.

Eze 29.10 30.5,9

6) zullen vallen in Egypte;

Hebreeuws, de verslagene zal, enz.

7) zij zullen

De Chalde‰n.

8) zijn menigte wegnemen,

Versta, den overvloed, of de menigte van Egypte; gelijk boven Ezech. 29:19, en onder Ezech. 30:10.

Eze 29.19 30.10

Ezekiel 30:10

26) menigte van Egypte doen ophouden,

Of, gedruis, gewoel; zie boven Ezech. 29:19, en hier Ezech. 30:4.

Eze 29.19 30.4

27) hand van Nebukadrezar,

Dat is, door de macht, of den dienst.

Ezekiel 30:15

41) uitgieten

Zie Job 12:21; Ps. 79:6.

Job 12.21 Ps 79.6

42) Sin,

Dat sommigen houden voor Pelusium, in het uiterste van Egypte, overeenkomende met de namen van de woestijn Sin en den berg Sina‹.

43) menigte van No uitroeien.

Vergelijk Jer. 46:25.

Jer 46.25

Ezekiel 31:2

2) menigte:

Dat is, al zijn volk.

3) Wien zijt gij gelijk

Alsof God zeide: Beeldt gij u in dat er uws gelijke nooit geweest is en dat u derhalve niets kan deren? Let eens op den groten monarch van Assyri‰, hoe die gevaren is, en maakt uwe rekening; vergelijk Jes. 23:13.

Isa 23.13

Ezekiel 31:18

48) gij alzo gelijk

O Farao, gij die meent dat uws gelijke niet zij. Zie boven Ezech. 31:2.

Eze 31.2

49) onbesnedenen zult gij liggen,

Zie boven Ezech. 28:10.

Eze 28.10

50) Dat is Farao,

Alsof God zeide: Zie daar een levendig beeld van dezen trotsen koning Farao; even zo vast en zeker is zijn staat als van den Assyri‰r, er alzo zal hij met al zijn hoogmoed varen.

51) menigte,

Versta dit van rijkdom, of volk; of met al zijn gewoel, rumoer of gedruis. Zie boven Ezech. 29:19.

Eze 29.19

Ezekiel 32:12

30) menigte vellen

Vergelijk boven Ezech. 29:19.

Eze 29.19

31) tirannigste der heidenen zijn;

Gelijk boven Ezech. 28:7.

Eze 28.7

32) hovaardij van Egypte

Of, pracht, heerlijkheid, uitnemendheid, gelijk boven dikwijls.

Ezekiel 32:16

39) Dat is het klaaglied,

In het voorgaande verhaald; zie boven Ezech. 32:2.

Eze 32.2

40) zingen;

Het woord zingen is in de zaak zelve ingesloten, [zie 2 Kron. 35:25], gelijk het voorgaande Hebreeuwse woord ook een klaaglied betekent, waarvan de klaagliederen van Jeremia den titel voeren.

2Ch 35.25

41) dochteren der heidenen

Gelijk de vrouwen te dien tijde plachten triomf- en klaagliederen te zingen; zie Jer. 9:17.

Jer 9.17
Copyright information for DutKant