Psalms 6:3

4) verzwakt;

Of, flauw, amechtig geworden.

Psalms 27:12

25) begeerte

Hebr. ziel; welk woord somtijds genomen wordt voor willen, begeerten, lust, voornemen. Zie Gen. 23:8; idem Ps. 41:3, en Ps. 78:18; Pred. 6:7,9; Jer. 15:1; Ezech. 16:27.

Ge 23.8 Ps 41.2 78.18 Ec 6.7,9 Jer 15.1 Eze 16.27

26) zijn

Waarvan Do‰g een was; 1 Sam. 22:9,10. Zie ook Ps. 35:11.

1Sa 22.9,10 Ps 35.11

27) uitblaast.

Versta, een ieder van hen, of een die de voornaamste is. Uitblaast; dat is, die niet snorkt dan van enkel geweld. Verg. deze manier van spreken met Hand. 9:1, en Ps. 10:5.

Ac 9.1 Ps 10.5

Ecclesiastes 7:28

60) Dewelke

De zin dezer en der naastvolgende woorden schijnt deze te zijn: Nadat ik al lang gezocht had om den rechten grond van alles te weten, zo heb ik niet anders gevonden dan dat ik nog niets gevonden heb; dat is, ik ben door de ervaring daarin bevestigd, dat de kennis van zeer veel dingen mij ontbreekt. Anders: hetgeen mijne ziel nog zoekt, dat heb ik niet gevonden.

61) mijn ziel

Dat is, ik.

62) een man uit duizend

Hebr. Adam; dat is, een man. De tegenstelling wijst uit dat Adam hier een man betekent. Uit duizend; te weten, mensen of mannen.

63) een vrouw onder die

Anders: maar een vrouw met al die dingen begaafd. Hij wil zeggen dat men zeer weinig mannen vindt, die wijs, goed, voorzichtig en van grote kennis zijn, maar nog veel weiniger zulke vrouwen. Zie Spreuk. 31:10. De woorden een en geen worden hier genomen voor weinig en weiniger, te weten in vergelijking van de anderen. Dewijl vele godzalige mannen en vrouwen anderszins in het Oude en Nieuwe Testament vermeld zijn.

Pr 31.10

64) allen heb ik niet gevonden

Te weten, onder de duizend dat is, vele mensen, of onder de vrouwen.

Song of Solomon 1:7

32) Zeg mij aan,

Of, geef mij te kennen. Hier spreekt wederom de Bruid haar Bruidegom aan, en zij verzoekt van hem den geest des onderscheids, om door de valse leraars niet bedrogen te worden. Want er zullen valse profeten komen, die zeggen zullen: Hier is Christus, daar is Christus; Mark. 13:21. En somtijds verbergt God zijn aangezicht, Deut. 32:20, en zegt: Ik zal u niet weiden; Zach. 11:9.

Mr 13.21 De 32.20 Zec 11.9

33) waar Gij weidt,

Christus is de opperste Herder der schapen, Ps. 23:1, die beloofd is; Ezech. 34:23,24. De profeten, apostelen en alle oprechte leraars zijn zijne gezanten of boden, die Hij uitzendt om in zijnen naam zijne schapen te weiden in de weiden des levens; Joh. 21:15,16,17. Hier vraagt de kerk zeer ernstiglijk, waar zij rust en weide vinden zal op den middag, dat is in het heetste van de vervolging, der ketterijen en scheuringen, als de schapen door de hitte des kruises schijnen te versmachten. Vergelijk Jes. 49:10; Joh. 16:33.

Ps 23.1 Eze 34.23,24 Joh 21.15,16,17 Isa 49.10 Joh 16.33

34) daarom

Dat is, waarom zoudt Gij toelaten dat ik zou zijn als ene vrouw, die vanwege droefenis bedekt is, omdat ik U niet zou vinden, herwaarts en derwaarts gaande in treurigheid? Het bedekken des aangezichts is een teken •f van droefenis, •f van schaamte. Zo wenst dan hier de Bruid te weten waar de Bruidegom zijne schapen weidt, om zich straks bij dezelve, of bij hem te vervoegen, opdat zij herwaarts en derwaarts gaande, niet zou veracht worden of verdwalen. Anders: als ene, die ter zijde afwijkt tot de kudde uwer gezellen? Alsof zij zeide: Indien ik zulks deed, [bij gebreke van uwe tegenwoordigheid], ik zou kunnen bedrogen worden, overmits er velen zijn, die den naam van uwe metgezellen, dienaars of vrienden voeren; [Matth. 24:5,24, en 2 Petr. 2:1,2;] daar zij inderdaad uwe vijanden en afleiders van Christus zijn; 2 Cor. 11:3. Dit is den Galaten wedervaren, Gal. 1:6,7. Allen, die hun verblijf niet hebben in het erfdeel des Heeren, staan in gevaar van tot anderer goden dienst te vervallen. Zie 1 Sam. 26:19.

Mt 24.5,24 2Pe 2.1,2 2Co 11.3 Ga 1.6,7 1Sa 26.19

Isaiah 1:14

48) Uw nieuwe

Dat is, uwe offeranden, die gij ten tijde der nieuwe maanden pleegt te doen.

49) haat Mijn ziel,

Dat is, [gelijk wij spreken] Ik haat hen van ganser hart en van ganser ziel.

50) last;

Of, vermoeidheid.

51) Ik ben moede

Ik kan hen niet lijden, noch verdragen; menselijkerwijze van God gesproken.

Isaiah 61:10

45) Ik ben zeer vrolijk

Dit spreekt de Christelijke kerk en een ieder lidmaat derzelve, den Heere dankende voor zijne weldaden aan hen bewezen. Hebreeuws, vrolijk zijnde, ben ik vrolijk.

46) den mantel

Of, Hij heeft mij bedekt met den mantel der gerechtigheid; dat is, met gerechtigheid als met een kleed, welverstaande met zijne gerechtigheid, die Hij mij toege‰igend heeft.

47) priesterlijk

Dat is heerlijk, want de priesters waren heerlijk en sierlijk gekleed. Zie Exod. 28. Anders: prinselijk; want het Hebreeuwse woord betekent het ene zowel als het andere.

48) gereedschap.

Dat is, sieraad, opschik, gesmijde. Hebreeuws, vaten, of instrumenten.

Copyright information for DutKant