Psalms 74:13-14

30) zee

Versta, het Rode meer of de Schelfzee.

31) draken

Dat is, der trotse oversten van Farao.

32) koppen

Dat is, de grote kop, die inplaats van velen is; gelijk de olifant behemoth, dat is beesten genoemd wordt; omdat het een zeer groot beest is. Job 40:10, enz. Of, versta door de koppen Farao's oversten.

Job 40.15

33) leviathans

Dat is, van het grote vreeslijke zeegedierte, of den zeedraak, waarbij Farao hier vergeleken wordt en andere grote tirannen; Jes. 27:1. Verg. ook Ezech. 29:3,4,5, en Ezech. 32:2. Zie van den Leviathan Job 40:20, enz.

Isa 27.1 Eze 29.3,4,5 32.2 Job 41.1

34) aan het

Dat is de vogelen en wilde dieren, die de dode lichamen der verdronken Egyptenaars, aan land of aan den oever gedreven zijnde [Exod. 14:30] hebben opgegeten. Alzo worden mieren, sprinkhanen, konijnen, enz, een volk en natie genoemd; Spreuk. 30:25,26; Joel 1:6. Anders kan men het ook alzo verstaan dat God zijn volk der Egyptenaren roof in de woestijn tot hun onderhoud gegeven heeft. Verg. Deut. 31:17, en Num. 14:9, met de aantekeningen.

Ex 14.30 Pr 30.25,26 Joe 1.6 De 31.17 Nu 14.9

Isaiah 51:9

37) Ontwaak, ontwaak,

Of, waak op, waak op. Dit spreekt het volk Gods, God biddende dat Hij zijne macht wil bewijzen en hen verlossen, gelijk Hij hunne vaderen eertijds uit Egypte verlost heeft.

38) Gij het niet,

Gij sterke arm van God.

39) Rahab

Dat is, Egypte; en versta hier Farao met zijn ganse leger; zie Ps. 78:4, en Ps. 89:11.

Ps 78.4 89.10

40) uitgehouwen hebt,

Gelijk men een steen uit een steenrots houwt; dat is hier te zeggen: Uit het getal der levenden met geweld heeft uitgerukt.

41) den zeedraak

Of, walvis; dat is, den koning Farao. Zie Ps. 74:13,14; Jes. 27:1; Ezech. 29:3.

Ps 74.13,14 Isa 27.1 Eze 29.3

42) verwond hebt?

Of, smart aangedaan hebt; te weten als Gij hem in de Rode zee geworpen en verdronken hebt; Exod. 14:27.

Ex 14.27

Ezekiel 32:2

2) klaaglied op over Farao,

Gelijk onder Ezech. 32:16.

Eze 32.16

3) waart een jongen leeuw

Eer uwe macht verminderd was; zie boven Ezech. 30:21.

Eze 30.21

4) onder de heidenen

Hebreeuws, der heidenen, of nati‰n, dat is, gij waart onder of tegen hen als een jonge leeuw, fier en wreed. Vergelijk boven Ezech. 19:2, enz.

Eze 19.2

5) zeedraak in de zeeen,

Gelijk boven Ezech. 29:3; dat is, gij waart wreed, vreselijk en woelende te land en te water.

Eze 29.3

6) braakt voort

Gij deedt u hiervoor en snoefdet met uw koninkrijk als zijnde machtig en rijk door goede gelegenheid van wateren.

7) in uw rivieren,

Of, met.

8) beroerdet het water

Of, vertraptet het water, te weten van andere volken; dat is, hun land en handelingen, gij hebt u overal in gestoken, en andere volken beroerd, die opruiende tot rebellie, en hen daarin stijvende.

Copyright information for DutKant