Ruth 3:11

17) stad mijns volks weet,

Hebreeuws, poort. Zie Gen. 22:17.

Ge 22.17

18) deugdelijke vrouw zijt.

Of, kloeke.

1 Samuel 18:17

26) mijn grootste dochter Merab

Omdat Saul David niet openlijk durfde doden, en God hem in den krijg bewaarde, zo zoekt hij hem, onder een schijn van liefde en vriendschap, in het net te krijgen en om te brengen.

27) een dapper zoon,

Hebreeuws, een zoon der dapperheid.

28) den krijg des HEEREN.

Dat is, de oorlogen des Isra‰lietischen volks, die zij voeren om de eer Gods voor te staan tegen de afgodische heidenen.

29) zeide:

Te weten, bij zichzelven in zijn hart.

30) Dat mijn hand niet tegen hem zij,

Dat is, ik zal hem met mijn eigen handen niet doden, maar ik zal hem door de hand der Filistijnen laten omkomen. Dit bedacht Saul daarom, opdat de kwade wil des volks, hetwelk David liefhad, op hem niet vallen zou.

Proverbs 31:10

25) [Aleph.]

Deze lof en verklaring van de deugden ener kloeke en vlijtige huismoeder is hier gesteld in de eerste letters van elk vers naar de orde van het Hebreeuwse A. B., en daarom worden de namen der letter vooraan gesteld. Zie Ps. 25:1.

Ps 25.1

26) deugdelijke

Hebreeuws, ener huisvrouw der deugd, of vroomheid, of kloekheid. Alzo Ruth 3:11. Zie Gen. 47:6, de aantekening op het woord kloeke.

Ru 3.11 Ge 47.6

27) robijnen.

Zie Job 28:18, en de aantekening.

Job 28.18
Copyright information for DutKant