Song of Solomon 1:15-16

54) gij zijt schoon,

De schoonheid, die de kerk Gods heeft, komt uit genade, verworven door het bloed van Jezus Christus en zijne gerechtigheid. Zie onder, Hoogl. 4:1.

So 4.1

55) gij zijt schoon;

De verdubbeling der woorden dient om de kerk des te meer tegen de vervolgingen harer vijanden te versterken.

56) duiven[ogen].

Dat is, eenvoudig en kuis. Zie onder, Hoogl. 4:1. Hiermede wordt te kennen gegeven de geestelijke zuiverheid, eenvoudigheid en kuisheid der gemeente van Jezus Christus, wier ogen alleen op Hem zien en in Hem alleen de zaligheid en het eeuwige leven zoeken. Zie Ps. 123:1,2; Matth. 10:16. Doch enigen verstaan hier bij de ogen de leraars en opzieners der kerk en wegwijzers der onwetenden, die de scherpste ogen in de gemeente moeten hebben. Zie ook Num. 10:31; Job 29:15; Ps. 33:8; Hoogl. 4:1.

So 4.1 Ps 123.1,2 Mt 10.16 Nu 10.31 Job 29.15 Ps 33.8 So 4.1
57) gij zijt schoon,

Christus is schoon van nature, want Hij is het Lam zonder vlek, Exod. 12. Maar de Bruid is schoon uit genade, door de verdiensten van Christus, Joh. 1:16.

Joh 1.16

58) ja, liefelijk;

Dat is, niet stuurs, noch trots. Hij nodigt ons zeer vriendelijk, zeggende: Komt tot mij, die belast en beladen zijt, Ik zal u verkwikken; Matth. 11:28.

Mt 11.28

59) ook groent

Dat is, er worden dagelijks vele geestelijke kinderen in uwe gemeente geboren, uit het onsterflijke zaad van uw Woord; 1 Petr. 1:23. Hierom wordt de kerk genoemd de moeder aller gelovigen; Gal. 4:26.

1Pe 1.23 Ga 4.26

Song of Solomon 4:9-10

35) Mij het hart

Of, mijn hart hebt gij genomen.

36) genomen,

Of, beroofd, of gewond; te weten door liefde. Zie Jes. 62:5. Het Hebreeuwse woord betekent: Gij hebt mij gehard, of onthart. De zin is: Gij hebt mijne gunst en liefde verworven, niettegenstaande uw veelvoudige gebreken.

Isa 62.5

37) Mijn zuster,

Aldus wordt de kerk genoemd ten aanzien dat Christus onzer aller broeder is, hebbende ons vlees en bloed aangenomen en ons door het geloof tot Gods kinderen en zijne broeders en mede‰rfgenamen gemaakt. Zie Matth. 12:50; Joh. 1:13; Rom. 8:16,17; Hebr. 2:11.

Mt 12.50 Joh 1.13 Ro 8.16,17 Heb 2.11

38) gij hebt mij

En derhalve moogt gij wel gerust en verzekerd zijn dat Ik u voor altoos niet verlaten zal.

39) met een van uw ogen,

Dat is, door het ware geloof, waarmede gij mij aanschouwt en omhelst als uw lieven Bruidegom, wint gij mij het hart af. Zonder geloof kunnen wij God niet behagen; Hebr. 11:6.

Heb 11.6

40) keten

Dat is met het sieraad uwer goede werken, uit een waar geloof spruitende; zie Spreuk. 1:9. Deze keten hebben wij van onszelven niet, maar door de genade Gods, gelijk te zien is Hoogl. 1:11. God kroont in ons zijn eigen gaven.

Pr 1.9 So 1.11

41) van uw hals.

Te weten, hangende.

42) Hoe schoon

Dat is, hoe vermakelijk en hoe aangenaam is het mij, dat Ik uwe liefde te mijwaarts bespeur. Zie boven, Hoogl. 1:2. Deze liefde is gelegen in het onderhouden der geboden van Christus; 1 Joh. 2:3,4,5.

So 1.2 1Jo 2.3,4,5

43) wijn,

Zie de aantekening boven, Hoog. 1:2,4.

So 1.2,4

44) uwer olien

Versta door de oli‰n of zalven de gaven van den Heiligen Geest, welke de kerk ontvangen heeft. Zie Filipp. 4:18; 1 Joh. 2:20,27. Hoogl. 1:3 roemt de Bruid den reuik der oli‰n of zalven. Zie de aantekening aldaar. Alzo roemt hier de Bruidegom de oli‰n der Bruid. Zie Jes. 62:4,5.

Php 4.18 1Jo 2.20,27 So 1.3 Isa 62.4,5

45) specerijen!

Dat is, welriekende kruiden, gelijk die waren, waar de heilige zalf of olie van gemaakt was, Exod. 30:23. Zie ook 2 Kron. 9:1,8, en 2 Kron. 16:14; Esth. 2:12.

Ex 30.23 2Ch 9.1,8 16.14 Es 2.12

Song of Solomon 7:5

21) Karmel,

Zie van den berg Karmel, 1 Sam. 25:2,5, en 1 Kon. 18:19,20 tot 1 Kon. 18:42, en elders meer. Deze woorden nu, uw hoofd op u is als Karmel, kunnen betekenen dat de Bruid met wijsheid en verstand voortreffelijk begaafd is; gelijk de berg Karmel, zeer vruchtbaar zijnde, veel goede vruchten voortbracht. Anderen vertalen hier het woord Karmel door karmozijn, gelijk een gelijk woord, te weten Karmil, vertaald wordt, 2 Kron. 3:14.

1Sa 25.2,5 1Ki 18.19,20,42 2Ch 3.14

22) de haarband

Versta hier dien band, waarmede men den pronk of het sieraad des hoofds opbindt. Het Hebreeuwse woord dallath betekent eigenlijk dunnigheid, tederheid, properheid, zodat het hier ook kan beduiden dun of teder haar. Zie Hoogl. 4:1.

So 4.1

23) purper;

Deze kleur, alsook karmozijn, droegen eertijds koningen en prinsen, en was derhalve deze Bruid wel passende en betamende, die ene prinsendochter genoemd wordt, Hoogl. 7:1. En deze kleuren zijn afbeeldingen van het bloed van Jezus Christus.

So 7.1

24) de koning

Versta hier bij den koning den koning Salomo, zijnde een figuur van Christus. De zin is: Als de koning wil gaan over de galerij van de ene kamer naar de andere, en in het gaan u ziet, zo moet hij stilstaan om u te aanschouwen, niet anders dan of hij aan de galerij vastgebonden ware. Anders: De koning wordt [daarvan] gebonden aan de gangen.

25) op de galerijen.

Het Hebreeuwse woord Rehatim is Gen. 30:38,41, en Exod. 2:16, vertaald goten; maar een gelijk woord Hoogl. 1:17, is vertaald galerijen, gelijk het hier ook alzo moet genomen worden; en versta door het woord galerijen gebouwen langs de huizen gaande. En op, of in, de galerijen gebonden te zijn, betekent hier, dat Christus een vaste woning of verblijf heeft in het huis zijner kerk, waar deze gebonden is en gebonden blijft met de banden der liefde, die Hij zijn lieve Bruid, de kerk, is toedragende, Rom. 8:35. Zie ook Ps. 45:12; Jes. 62:4; Ezech. 37:25,26, en Ezech. 48:25; Hos. 2:19; Joh. 14:23; 2 Cor. 6:16; Openb. 22:3,5.

Ge 30.38,41 Ex 2.16 So 1.17 Ro 8.35 Ps 45.11 Isa 62.4 Eze 37.25,26 48.25 Ho 2.20 Joh 14.23 2Co 6.16 Re 22.3,5
Copyright information for DutKant