1 Chronicles 11:11-47

Jasobam

De naam van Jasobam komt hier voor het eerst voor. Hij wordt niet genoemd in de beschrijving van het leven van David tijdens diens verwerping. Hij behoort tot hen die bij David komen als David in Ziklag is (1Kr 12:1; 6). Hier zien we dat hij als de belangrijkste held van David wordt genoemd. Zijn heldendaad bestaat uit het verslaan van driehonderd man bij één enkele gelegenheid. Hij doorboort al deze vijanden met zijn speer en rekent op radicale wijze met hen af.

Er wordt niet vermeld wie deze vijanden zijn. Het geeft ons het voorbeeld dat we een overmachtige vijand die ons of het volk van God wil overmeesteren, kunnen verslaan als we gehecht zijn aan de Heer Jezus. Daarvoor moeten we weten hoe we met de speer moeten omgaan. De speer is hier een beeld van het Woord van God. Alleen daarmee kunnen we de vijand verslaan.

Eleazar

Eleazar verdedigt het voedsel van het volk tegen de vijand, de Filistijnen. Filistijnen zijn mensen die in het beloofde land wonen en het voor zichzelf opeisen, zonder er enig recht op te hebben. Zij stellen mensen voor die op het christelijk erf verblijven en zich christen noemen, terwijl ze geen leven uit God hebben. Ze matigen zich aan dat het christelijk terrein hun toebehoort en dat alleen zij weten hoe men zich er moet gedragen. Zij vullen het christen-zijn in naar eigen believen, waardoor zij Gods volk van het voedsel van Gods Woord beroven. Zulke mensen zijn bijvoorbeeld de vrijzinnige predikanten.

Er is behoefte aan helden die het geestelijk voedsel tegen deze invloeden verdedigen. Tot een dergelijke heldendaad komt iemand alleen als hij liefde voor Gods volk heeft. Hier ligt een belangrijke taak voor gelovigen die door de Heer als leraar aan Zijn gemeente zijn gegeven. Zij moeten het Woord van de waarheid recht snijden (2Tm 2:15), dat wil zeggen elk deel van de waarheid op de juiste manier uitleggen, zodat het Woord van God voedsel voor het hart voor de hoorder is en hij er in zijn geloof door wordt opgebouwd.

Drie helden halen water voor David

De drie helden die water voor David halen, worden gekenmerkt door liefde tot David. Wat deze drie mannen doen, kan voor het ongeloof een onredelijke of misschien wel een onzinnige liefde lijken. De aanleiding voor deze liefdedaad is een jeugdherinnering die David uitspreekt. Hij zou wel willen dat iemand hem water uit de bron van Bethlehem, waar hij is opgegroeid, te drinken zou geven. Dit verlangen spreekt hij uit zonder iemand rechtstreeks aan te spreken. Hij geeft geen bevel, maar slaakt als het ware een verzuchting.

Deze verzuchting, dit verlangen, wordt door deze mensen opgevangen. Wat ze uit Davids mond en hart horen, is voldoende om zich ervoor in te zetten dat David krijgt wat hij verlangt. Ze handelen niet op grond van een bevel, maar op grond van een wens. Ze overleggen niet, maar gaan. Ze moeten twee keer door de vijandelijke linies breken. Dat weerhoudt hen er niet van toch te gaan. Ze volbrengen hun missie en brengen – we kunnen ons voorstellen, met stralende gezichten – het water bij David. Juist omdat er geen enkel zinnig argument is te bedenken voor hun handeling, kan het enige motief hun liefde tot David zijn.

David waardeert hun daad. Het dringt diep tot hem door welke inspanningen deze mannen hebben geleverd en welke gevaren ze hebben getrotseerd. Daarom wil hij het water dat zij bij hem brengen niet drinken, maar giet het uit als een plengoffer. Dit water staat voor hem gelijk aan hun “bloed”, dat is “hun leven”, dat zij voor hem in de waagschaal hebben gesteld (1Kr 11:19). De mannen kennen de betekenis van het plengoffer. Daarom is, wat David doet, voor hen geen belediging, maar een bewijs van zijn grote waardering voor hun daad. Het uitgieten van het water is overigens de enige daad die, tussen de vermelding van alle heldendaden van zijn mannen, van David zelf wordt vermeld.

Abisaï

Abisaï wordt meerdere keren in de geschiedenis van David genoemd. Hij is de oudste van de drie zonen van Zeruja, de zus van David (1Kr 2:16). De eerste keer wordt zijn naam genoemd als David vraagt wie er met hem naar Saul wil gaan, als deze hem najaagt. Dat is een gevaarlijke onderneming. Abisaï biedt zich dan aan (1Sm 26:6). Abisaï is steeds bij David gebleven in de tijd dat David achterna wordt gezeten door Saul.

De daad die hier wordt vermeld, vinden we niet terug in de beschrijving van zijn lotgevallen met David. Het is een indrukwekkende daad. Binnen de tweede groep van drie neemt hij de eerste plaats in en is zelfs de bevelhebber van de andere twee helden. Tegelijk wordt vermeld dat hij toch niet de hoogte bereikt heeft van het eerste drietal.

Dat kan een domper lijken, een schaduw over zijn knappe prestatie. Toch is dat alleen zo, als hij een eerzuchtig man zou zijn. Daar hebben we geen aanwijzingen voor. Zijn broer Joab is wel eerzuchtig. Dat dit van Abisaï wordt opgemerkt, is dan ook niet bedoeld als een kleineren van zijn heldendaad. Het gaat om de waardering van zijn daad in vergelijking met de daden van anderen. De Heer bepaalt van alles de waarde.

Het kan zijn dat anderen meer voor de Heer hebben gedaan dan wij. Wij hoeven daar niet verdrietig om te worden, dat oneerlijk te vinden of jaloers op die anderen voor te worden. Wij mogen weten dat wat wij hebben mogen doen, door Hem ten volle wordt gewaardeerd.

Benaja

Benaja verricht drie heldendaden door drie vijanden te verslaan die een bedreiging vormden voor het volk van God. Achtereenvolgens

1. verslaat hij twee zonen van Ariël uit Moab,

2. slaat hij een leeuw dood in een kuil in een tijd dat er sneeuw ligt en

3. verslaat hij een reus van een Egyptenaar, die hij met diens eigen wapen doodt.

Benaja was duidelijk niet voor een kleintje vervaard. Het is ook niet zo, dat hij het na één overwinning wel welletjes vond. Hij heeft een scherp oog voor alles wat Gods volk bedreigt. Telkens als zich nieuw gevaar aandiende, bezwoer hij dat gevaar door een kordaat en krachtig optreden. Bij het verslaan van de leeuw en de Egyptenaar gaat hij op de vijand af, hij neemt het initiatief. Benaja is een man met moed en met volharding.

Uit zijn wapenfeiten kunnen we belangrijke geestelijke lessen leren. Daarbij moeten we bedenken dat onze strijd niet tegen vlees en bloed is, “maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef 6:12). De drie vijanden die Benaja verslaat en doodt, zijn een beeld van drie vijandelijke geestelijke machten waarmee wij in ons leven te maken hebben. Moab is een beeld van het vlees in de gelovige, de leeuw is een beeld van de satan en de Egyptenaar is een beeld van de macht van de wereld.

In de geestelijke betekenis vindt het verslaan van de vijanden plaats als iemand door de prediking van het evangelie tot geloof komt. Elke keer dat iemand tot geloof komt, worden de satan en de wereld verslagen. We zien het ook als gelovigen ertoe worden gebracht door de Geest te leven en daardoor de werkingen van het vlees te doden. [Voor uitvoeriger toepassingen van de heldendaden van Benaja zie het artikel Benaja.]

Benaja wordt geëerd, maar niet als de anderen. Toch komt zijn beloning na jaren, als de omzwervingen van David voorbij zijn en David koning over Israël is geworden. Dat is de tijd van de decoratie. Dan stelt David hem aan tot hoofd van zijn lijfwacht (1Kr 11:25). De lange tijd die is verstreken voordat Benaja deze belangrijke positie krijgt, mag een bemoediging zijn voor gelovigen die lang op Gods openlijke erkenning moeten wachten. Gelovigen die zien dat minder geestelijke of zelfs vleselijke gelovigen ogenschijnlijk meer voorspoed hebben, hoeven niet ontmoedigd te worden. Eens, op Gods tijd, misschien pas na verloop van vele jaren of bij de openlijke regering van de Heer Jezus, komt Gods openlijke erkenning van wat voor Hem is gedaan.

Tijdens de verwerping van David is Benaja hem trouw gebleven. Zonder te bibberen is hij de strijd aangegaan met vijanden die een bedreiging voor de samenleving vormden. Het maakte hem niet uit of ze nu op hem afkwamen of dat hij er zelf op af moest gaan. Waar hij gevaar zag, handelde hij onverschrokken. We hebben dat in de vorige verzen gezien.

David erkent de indrukwekkende staat van dienst van Benaja en maakt hem tot hoofd van zijn lijfwacht. Deze ‘promotie’ moet voor Benaja een geweldige vreugde zijn geweest. Hij was al zo verknocht aan zijn koning en nu zal hij nog nauwer betrokken worden bij het leven van David. Als hoofd van de lijfwacht zal hij veel overleg met David moeten voeren. David zal hem inlichten over zijn verblijfplaats en zijn dagelijkse bezigheden. David zal hem zeggen waar hij van plan is heen te gaan. Op grond daarvan zal Benaja moeten nagaan waar gevaren dreigen en hoe die omzeild of onschadelijk gemaakt kunnen worden.

We kunnen hierin de volgende les zien. Elke overwinning op het vlees, de duivel of de wereld, wordt door de Heer Jezus beloond met iets van Zichzelf. De kracht om ‘nee’ zeggen tegen iets wat de duivel of de wereld aanbiedt, vinden we alleen in onze liefde voor de Heer Jezus. Voor de Heer Jezus is dit bewijs van onze liefde zo belangrijk, dat Hij ons meer gaat vertellen over Zichzelf. We gaan steeds meer in de Bijbel ontdekken over de manier waarop Hij denkt en hoe Hij handelt, nu en in de toekomst.

Tegelijk geeft Hij ons daarmee de verantwoordelijkheid om wat Hij ons toevertrouwt, te bewaren en het ons niet afhandig te laten maken. Zo zegt Paulus tegen Timotheüs: “Timotheüs, bewaar het [jou] toevertrouwde pand” (1Tm 6:20a). Vervolgens is de opdracht dat we ons niet inlaten met ongoddelijk gezwets en mensen die de mond vol hebben over hun zogenaamde kennis (1Tm 6:20b). Dit treffen we aan bij vrijzinnige theologen, die met een beroep op de Bijbel de grofste zonden goedpraten en zo talloze mensen misleiden.

Een voorbeeld las ik over een predikant die met een beroep op ‘alles is geoorloofd’ (1Ko 10:23) een homoseksuele relatie goedpraat! Alsof dat een relatie is waarin Gods gedachten van liefde tussen man en vrouw ook tot uitdrukking komen. Dit zijn vijanden van de ergste soort. De Heer Jezus wil dat wij vasthouden aan wat we hebben – in dit voorbeeld: het huwelijk zoals Hij het heeft ingesteld –, totdat Hij komt (vgl. Op 3:11).

Als David oud geworden is, krijgt Benaja te maken met een groot gevaar dat zijn koning bedreigt. Het gevaar komt van binnenuit. Een zoon van David, Adonia, wil koning worden, terwijl duidelijk is dat Salomo de rechtmatige opvolger van David is. Deze geschiedenis staat in 1 Koningen 1. Adonia is een knappe jongen en een gewiekste prater. Hij weet ook wie hij in zijn samenzwering kan betrekken en wie hij erbuiten moet houden. Benaja hoeft hij niet te benaderen. Het is hem duidelijk dat hij hem niet onder zijn invloed kan krijgen.

Kent onze omgeving ons ook als iemand met karakter? Of gaan we nogal snel mee met iemand die ‘uitstraling’ heeft, die over een zeker ‘charisma’ beschikt? Gaan we af op de manier waarop iemand overkomt, terwijl we niet letten op de inhoud? Dan heeft ’Adonia’ vat op ons gekregen. We letten dan niet meer op de Heer Jezus, Die door ons voor ‘oud’ in de zin van ouderwets wordt versleten. We zoeken naar nieuwe impulsen om ons geloof te beleven. Hoe God het wil hebben, is niet meer zo van belang. ‘Beleving’, daar gaat het om. Niet, dat beleving niet belangrijk is, maar het ‘kick’-geloof is niet uit God. Daarin staat niet de Heer Jezus centraal, maar de mens en zijn gevoel.

Laten we er eens over nadenken of we ons wel in het juiste gezelschap bevinden. Dat is bij Benaja wel het geval. Hij heeft in de priester Zadok en de profeet Nathan goede kameraden. Ook zij worden niet door Adonia uitgenodigd. Wie zijn onze kameraden, van wie krijgen wij steun als het erop aankomt? Zijn onze vrienden geestelijk gezinde mensen die met de Heer Jezus willen leven?

Overige helden

God heeft het van betekenis geacht de namen van deze helden op te sommen en ze te bewaren. Op een enkele uitzondering na kennen wij van hen alleen de namen, maar God weet precies wat zij voor David en voor Hem hebben gedaan. Zo houdt God ook vandaag Zijn registers bij. Er zijn daden die in het oog lopen, terwijl talloze andere daden verborgen blijven. God weet echter elke heldendaad te waarderen en op Zijn tijd te belonen (vgl. Mt 25:14-23; Lk 19:11-19). God beloont naar de trouw, niet naar de grote van de daad.

We hebben meerdere lijsten waarin gelovigen worden genoemd, soms met vermelding van daden. In de lijst met gelovigen in Hebreeën 11 worden eerst veel namen genoemd, maar aan het einde komen er geen namen meer, daar lezen we alleen over daden (Hb 11:1-40). Zie ook de lijst met namen in Romeinen 16, waar Paulus gelovigen noemt, soms met, soms zonder een toevoeging (Rm 16:1-16). Zo is het ook bij de discipelen van de Heer Jezus. Van sommige weten we veel, van anderen minder, van een enkeling alleen de naam. Maar ze zijn bij de Heer geweest en zijn Hem gevolgd. Dat onthoudt Hij en zal Hij belonen.

Enkele namen van de lijst zijn ons bekend. We kennen de eerste naam, Asahel. Hij wordt de broer van Joab genoemd. Daardoor valt des te meer op dat behalve deze vermelding om duidelijk te maken om welke Asahel het gaat, de naam van de eerzuchtige Joab niet op de lijst voorkomt als held van David.

Een opmerkelijke, bekende, naam op de lijst is nog die van Uria (1Kr 11:41). David heeft hem vermoord om diens vrouw, Bathseba, te kunnen bezitten (2Sm 11:14-17; 22-27). Dat zijn naam wordt genoemd, hoeft ons niet te verbazen. Hij heeft grote trouw aan David getoond.

Copyright information for DutKingComments