1 Chronicles 14:12

David verslaat de Filistijnen

De Filistijnen trekken tegen David op, zodra ze hebben gehoord dat David koning is over “heel Israël”. Dat plaatst ons in de tijd terug naar 1 Kronieken 11, waar David tot koning over heel Israël gezalfd wordt (1Kr 11:3). Dit feit brengt de Filistijnen ertoe “om David te zoeken”, niet om hem net als Hiram te eren, maar om hem te doden. De strijd die de Filistijnen zoeken, is door de HEERE bedoeld als oefening voor David om hem te leren Hem te raadplegen. Dat heeft hij in het vorige hoofdstuk bij het opbrengen van de ark niet gedaan, maar hier doet hij dat wel. Dit is de praktische reden van de vermelding.

De geestelijke reden is, dat er geestelijke voorwaarden verbonden zijn aan wat we voor de Heer willen doen. De eerste voorwaarde is dat we, wat we voor de Heer willen doen, moeten doen op de manier die Hij aangeeft. Een andere voorwaarde is dat we bij het doen van de wil van de Heer ‘de Filistijnen’ zo ver mogelijk van ons vandaan houden. Filistijnen claimen dezelfde plaats als Gods volk, terwijl ze niet Gods volk zijn. Zij zijn een beeld van de naamchristenen, die wel belijden dat Jezus Heer is, maar in wezen Zijn vijanden zijn (Mt 7:22-23).

David vraagt aan God, aan Hem Die de Almachtige is, of hij moet optrekken en ook of God zijn vijanden in zijn hand zal geven. De HEERE, de God van het verbond met Zijn volk, antwoordt op beide vragen bevestigend. Als David optrekt, verslaat hij de Filistijnen, zoals de HEERE heeft gezegd. Hij geeft God de eer van de overwinning en geeft de plaats waar dat gebeurt de naam die God als de Heer van de overwinning eert. “Baäl-Perazim” betekent ‘heer van de losbarstingen’.

De naam Baäl-Perazim herinnert aan de naam Perez-Uzza (1Kr 13:11), dat wil zeggen aan het losbarsten van de HEERE tegen Uzza (Perazim is het meervoud van Perez). Bij Uzza is het losbarsten van Gods toorn het gevolg van het niet raadplegen van de HEERE. Hier is de HEERE losgebarsten tegen de vijand omdat David God wel heeft gevraagd en wel in Zijn weg wandelt.

De beschrijving die David geeft van de manier waarop de overwinning is behaald – hij spreekt van “een doorbraak van water” –, doet denken aan het geweld van een neerstortende watervloed. Blijkbaar is David met zijn leger van de hoogten naar beneden gerend en heeft de vijanden onder de voet gelopen (vgl. Ri 4:14-16).

De Filistijnen die weten te ontkomen, hebben in hun haast om te vluchten er niet aan gedacht hun goden mee te nemen. Hun goden, die ze hebben meegenomen om hen te helpen in hun strijd tegen David, hebben hun uiteraard niets gebaat. Hoe waardeloos ze zijn, wordt nog eens onderstreept als ze op bevel van David worden verbrand. Dat gebeurt in overeenstemming met het gebod van God (Dt 7:5; 25a).

Copyright information for DutKingComments