1 Chronicles 16:35

Derde deel (Psalm 106:1,47-48)

De woorden van dit derde deel komen uit Psalm 106, de slotpsalm van het vierde psalmboek. In het eerste vers en de twee slotverzen van die psalm (Ps 106:1; 47-48), klinkt het halleluja, dat betekent ‘loof de HEERE’. Het woord ‘halleluja’ komen we in de psalmen voor het eerst tegen in Psalm 104. ‘Halleluja’ is het woord van het vrederijk, samen met het prijzen van de goedertierenheid van de HEERE dat we verderop in dit hoofdstuk vinden (1Kr 16:41).

Nog een keer klinkt de oproep “loof de HEERE” (1Kr 16:34). Het is de oproep waarmee dit lied in 1Kr 16:8 begon. De aanleiding is dat de HEERE goed is. Dat is Hij niet slechts even, maar “Zijn goedertierenheid is voor eeuwig”. Deze laatste uitspraak is kenmerkend voor het duizendjarig vrederijk.

Dit vertrouwen in Gods goedheid is de basis voor de roep tot God om hen te verlossen uit de macht van de heidenvolken (1Kr 16:35). Ze noemen God de “God van ons heil”. Het heil is de behoudenis in de volle zin van het woord en betreft geest, ziel en lichaam en land. Het is verlossing van alle kwade machten en het ontvangen van alle beloofde zegeningen. Ze vragen die verlossing en redding om dan Gods heilige Naam te kunnen loven en zich te beroemen in Gods lof. Dat zal ten volle in het vrederijk zijn vervulling vinden.

Toch wachten ze niet tot het vrederijk is aangebroken, om dan pas Gods heilige Naam te loven. Dat doen ze hier direct al, als ze zeggen: “Geloofd zij de HEERE, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid!” (1Kr 16:36a).

De laatste woorden (1Kr 16:36b) zijn woorden die direct op dit loflied volgen en die laten zien dat heel Israël een volk van zangers is. Het hele volk stemt in met het loflied dat door Asaf en zijn broeders is gezongen door er hun “amen” aan toe te voegen en zelf de HEERE te prijzen.

Copyright information for DutKingComments