1 Chronicles 21:18-30

David moet een altaar oprichten

Gad krijgt van de engel van de HEERE – dat is van de Heer Jezus, Die vaker in het Oude Testament als ‘de Engel van de HEERE’ verschijnt – de opdracht om weer naar David te gaan. Hij moet tegen hem gaan zeggen dat hij voor de HEERE een altaar moet oprichten op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet. Een altaar dient om er een offer op te brengen. Om een offer te brengen kan David niet naar Gibeon omdat er snel geofferd moet worden (vgl. Nm 16:47-48). Daarom wijst God hem deze plaats op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet, aan om daar een altaar te bouwen.

David gehoorzaamt “het woord van Gad, dat hij in de Naam van de HEERE gesproken had”. Hij gaat “naar boven”. De dorsvloer ligt hoog. Het altaar en later de tempel komen op een hoge plaats. David komt bij Ornan als die bezig is tarwe te dorsen. De vier zonen van Ornan hebben zich bij het zien van de engel verborgen. Als Ornan David ziet, komt hij van de dorsvloer af en buigt zich eerbiedig voor hem neer.

David vraagt Ornan om hem de dorsvloer te geven en vertelt ook wat hij daarmee van plan is. Over de prijs wil hij niet onderhandelen. Hij wil de volle prijs betalen, want het gaat om niet minder dan het tot stilstand brengen van de plaag die over het volk is gekomen. Ornan wil David alles geven. Als David dat had geaccepteerd, was het niet zijn altaar en zijn offer geweest, maar dat van Ornan. Daarom wil hij de volle prijs betalen.

David zegt het zo: “Want ik wil niet wat van u is voor de HEERE nemen, zodat ik een brandoffer breng dat niets kost” (1Kr 21:24). Dit prachtige woord houdt voor ons een belangrijke geestelijke les in. Die les is dat wij God alleen iets kunnen aanbieden wat voor Hem en ook voor ons van waarde is, als wat wij Hem aanbieden ons iets heeft gekost. We kunnen daarbij denken aan het besteden van onze tijd om het Woord van God te overdenken, om daarin te lezen en zo te ontdekken Wie de Heer Jezus is. Wat we hebben ontdekt, kunnen we aan God in dank en aanbidding aanbieden.

We kunnen ook denken aan het gebruik van gezonde bijbelstudielectuur. Het lezen van wat anderen over een bepaald gedeelte hebben geschreven en gezegd, is een belangrijke hulp om Gods gedachten te leren kennen. Als we echter dat alleen napraten in onze dankzegging, is dat het brengen van een offer dat ons niets kost. Het gaat erom dat we, wat we mogen leren van anderen, tot ons eigendom maken door het betreffende gedeelte van Gods Woord in ons hart te overwegen en dan in onze eigen woorden God daarvoor danken.

David betaalt aan Ornan het indrukwekkende bedrag van zeshonderd gouden sikkels (1Kr 21:25). De hoogte van het bedrag valt op wanneer we beseffen dat voor een veld in Anathoth zeventien sikkels zilver (Jr 32:9) en voor het graf van Abraham vierhonderd sikkels zilver (Gn 23:15) is betaald. Hiermee wordt duidelijk dat deze plaats voor David een enorm bedrag waard is.

David offert en roept de HEERE aan

David bouwt een altaar op de zojuist gekochte dorsvloer en brengt daarop als de koning-priester offers. De HEERE neemt zijn hele offer aan. Als antwoord op het aanroepen van de HEERE laat Hij vuur van de hemel op het brandofferaltaar komen (vgl. Lv 9:24; Ri 6:21; 1Kn 18:37-38). Het vuur steekt het offer aan en laat het in rook tot de HEERE opstijgen. Daarna spreekt de HEERE tot de engel dat hij zijn zwaard in de schede kan steken. Het berouw van David en het offer maken dat de taak van de engel is afgelopen.

Wat we hier zien, is het begin van een nieuwe eredienst. Het is een eredienst op basis van een oordeel dat tot staan is gebracht door het brandoffer en het dank- of vredeoffer. Deze offers spreken van de Heer Jezus. Het brandoffer spreekt van het offer van Christus als volledig aan God gebracht. Het dank- of vredeoffer spreekt van het offer van Christus als gemeenschapsoffer, waardoor er gemeenschap van het volk met God en tussen de leden van Gods volk onderling kan zijn. God heeft het offer van Zijn Zoon volkomen aanvaard en kan op grond daarvan zonden vergeven en zondaars aannemen als Zijn kinderen.

De plaats waar de plaag tot staan is gebracht, is de berg Moria. Dat is de berg waar Abraham Izak heeft geofferd (Gn 22:1-2) en waar Salomo de tempel bouwt (2Kr 3:1). Deze nieuwe plaats van eredienst vervangt “de tabernakel van de HEERE, die Mozes in de woestijn gemaakt had, en het brandofferaltaar”. De plaats waar die op dat tijdstip staan, is de offerhoogte van Gibeon. Daar wordt nog wel geofferd, maar vanaf dat moment niet meer door David. Angst voor het zwaard heeft hem ervan weerhouden daarheen te gaan, want er moest met spoed een offer gebracht worden om de plaag te laten ophouden. Dat offer is op Gods aanwijzing gebracht op dit nieuwe altaar op de berg Moria.

Copyright information for DutKingComments