1 Chronicles 29:10

David looft de HEERE

Als David al deze vrijwilligheid ziet, brengt hem dat tot een lofzang aan de HEERE. Hij noemt Hem “God van onze vader Israël”. Daarmee legt hij de nadruk op God als de God van de beloften, de God Die doet wat Hij heeft beloofd, en op Israël als het volk dat Hij heeft gezegend. De lofzegging vanwege wat is gegeven, kan alleen gezongen worden als we ons realiseren dat alles wat we geven van God is en van Hem komt.

David vertelt in zijn lofprijzing niet aan God wat hij en de oversten allemaal hebben gegeven, maar wat God heeft gegeven. Hij schrijft aan God onbeperkte grootheid toe

1. in tijd: “van eeuwigheid tot eeuwigheid” (1Kr 29:10),

2. in ruimte: “in de hemel en op de aarde” (1Kr 29:11a) en

3. in gezag: “een Hoofd boven alles” (1Kr 29:11b).

Alles behoort aan de HEERE, Hij heeft alle macht en alles komt van Hem.

Als mensen groot en sterk zijn, is dat door Hem. Hij stelt in staat om grote werken tot stand te brengen. In alles waartoe Hij in staat stelt, wordt Zijn luisterrijke Naam zichtbaar. Steeds en overal waar die Naam zichtbaar wordt en opgemerkt wordt, kan er niet anders dan lofprijzing aan Hem volgen.

Copyright information for DutKingComments