1 Corinthians 14:25-33

Talen, een teken voor de ongelovigen

Bij de gave van het spreken in talen gaat het om twee dingen:

1. De taal waarin gesproken wordt, is een bestaande taal.

2. De persoon die deze taal spreekt, heeft deze taal niet geleerd.

Dat het bij het spreken in talen om bestaande talen gaat, blijkt uit Handelingen 2. Daar vindt het spreken in talen voor de eerste keer in het Nieuwe Testament plaats. Je leest daar dat er in Jeruzalem Joden woonden “uit elk van de volken die er onder de hemel zijn” en dat ieder de apostelen hoort spreken “in zijn eigen taal waarin wij geboren zijn” (Hd 2:5-12). De apostelen hebben deze talen niet geleerd. Dat kan worden afgeleid uit het feit dat het merendeel van de apostelen bestaat uit “ongeletterde en eenvoudige mensen” (Hd 4:13). Ook wordt er gesproken over de ‘gave’ van het spreken in talen (1Ko 12:10; 28). Wanneer je een taal hebt geleerd, is het wat vreemd om dan nog te spreken over een gave.

1Ko 14:20. De grote vraag die vervolgens aan de orde komt, is deze: Wanneer moet deze gave nu worden uitgeoefend? Je kunt de vraag ook anders stellen en je afvragen waarom God deze gave heeft gegeven. Paulus gaat op deze vraag geen kant-en-klaar antwoord geven. Dat zou te gemakkelijk zijn. Hij wil dat de Korinthiërs, en wij, eerst gaan nadenken. Door ergens over na te denken kom je bewust tot een bepaalde conclusie.

Dat nadenken, of ‘overleggen’, zoals in dit vers staat, moet niet gebeuren op de manier waarop kinderen dat doen. Kinderen denken nauwelijks na, ze overleggen niet, maar komen direct met een oordeel, zonder verstand te hebben van de zaak zelf. Als ze iets leuks zien of ze vinden iets fijn om te doen, denken ze niet na over het nut ervan. Het enige waaraan ze denken, is het plezier dat ze eraan kunnen beleven.

Het is belangrijk om te overleggen waarom je iets wel of niet doet. Een christen is iemand die iets bewust doet. Hij gaat met overleg te werk. Over slechte, zondige dingen hoef je niet na te denken, daar mág je zelfs niet eens bewust aan denken. In verband daarmee moet je als een kind te werk gaan. Het slechte, het verkeerde, kun je direct afwijzen, zonder erover na te denken.

Met de dingen die van God komen, gaat dat anders. Hierover is het nodig om na te denken, te overleggen. Je moet je bewust worden wat God in elk bepaald geval wil. Zo moet je te werk gaan als je te maken krijgt met het spreken in talen. Je bewijst dat je enige geestelijke volwassenheid bezit als je de overleggingen die Paulus je hier voorhoudt, gaat volgen en probeert te begrijpen wat hij daarvan zegt.

1Ko 14:21. ‘Kijk eens wat “in de wet staat geschreven”’, zegt Paulus. Met ‘de wet’ bedoelt hij het hele Oude Testament. Als inleiding op zijn verdere betoog haalt hij enkele verzen uit Jesaja 28 aan (Js 28:11-12). Eenzelfde soort tekst tref je in Deuteronomium 28 aan (Dt 28:49). Waar gaat het in deze twee gedeelten om? Nu wordt er een beroep gedaan op je vermogen om te overleggen, op je geestelijke beoordelingsvermogen. Je moet deze teksten maar eens opzoeken en ook de verzen lezen die ervoor en erachter staan. Dan krijg je een idee in welk verband deze teksten staan. Je ziet dan dat God in beide gedeelten het oordeel over Zijn volk, Israël, aankondigt vanwege hun ontrouw en ongeloof. Dat oordeel heeft Hij ook laten komen. God heeft daarvoor het volk van de Chaldeeën, dat zijn de Babyloniërs, onder aanvoering van Nebukadnezar gebruikt.

Dit volk spreekt uiteraard een andere taal. Als dat volk het land binnenvalt en Jeruzalem verovert, moeten de Joden beseffen dat dit Gods straf is voor hun ongeloof. God geeft daarmee de verbinding met Zijn volk op en levert het over in de hand van een vreemde overheerser. Hij doet dat omdat zij Hem hebben opgegeven. Dat er nu in een vreemde, onverstaanbare taal tot hen gesproken wordt, zou hen tot nadenken moeten brengen. Ze zouden zich moeten afvragen waarom God heeft toegelaten dat een vreemd volk zich in Zijn land bevindt en er de baas is. Als je deze teksten uit Jesaja 28 en Deuteronomium 28 zo beziet, wordt duidelijk dat de talen in de eerste plaats gegeven zijn tot een teken voor de ongelovige Joden.

Dat blijkt ook uit wat ik al aanhaalde uit Handelingen 2. Door al die verschillende vreemde talen die op de Pinksterdag gesproken worden, wordt duidelijk dat het volk Israël niet meer het enige volk is waarmee God in verbinding staat. Dat alleenrecht zijn ze kwijtgeraakt omdat ze hun Messias, de Heer Jezus, verworpen hebben. De behoudenis van God wordt vanaf dat ogenblik bekendgemaakt aan alle volken. Om die volken met het evangelie te kunnen bereiken geeft God de discipelen het vermogen al die verschillende talen te spreken.

1Ko 14:22. De conclusie is dat de talen tot een teken zijn, niet voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen. Met de profetie is het net andersom. Profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen. Hierdoor wordt het verschil tussen het spreken in talen en het profeteren nog duidelijker.

1Ko 14:23. Paulus gaat het voorgaande toepassen op de samenkomst van de gemeente. Dat is wat jij ook moet doen. Ik hoop dat je op een plaats bent, waar de gelovigen als gemeente samenkomen. Hoe je kunt ontdekken of je op de juiste plaats en op de juiste wijze samenkomt, heb je in de voorgaande hoofdstukken kunnen leren. In de 1Ko 14:26-40 komen daar nog een paar kenmerken bij. Onderzoek of je (nog steeds) op de juiste plaats bent ook aan de hand van de verzen die je nu voor je hebt.

Paulus stelt het geval voor onze aandacht dat de hele gemeente op één plaats –niet versplinterd in talloze kerken en groepen – is samengekomen en dat allen bezig zijn in talen te spreken. De deur zit kennelijk niet op slot, want er kunnen zomaar onkundigen of ongelovigen, mensen van de straat, binnenstappen. Wanneer die daar binnenkomen en ze horen al die verschillende talen waar ze niets van snappen, dan kun je je voorstellen dat ze zich achter de oren krabben en zich afvragen in wat voor wanordelijk gezelschap ze zich nu bevinden. Er is voor hen immers geen touw aan vast te knopen. Ze hebben er letterlijk geen boodschap aan, want ze verstaan niets van wat er wordt gezegd.

1Ko 14:24. Weer komt nu het grote contrast met het profeteren. Paulus komt vervolgens met het geval dat allen profeteren. Dat gebeurt niet door allen tegelijk, maar volgens 1Ko 14:31 “een voor een”. Als in zo’n geval een ongelovige of onkundige de samenkomst binnenkomt, is de uitwerking totaal anders. Ik heb er al op gewezen wat profeteren is: het spreken “als uitspraken van God” (1Pt 4:11a).

1Ko 14:25. Als dat gebeurt, kan het niet anders of de bezoeker voelt de tegenwoordigheid van God en voelt zich persoonlijk aangesproken. In een vorig stukje is al gewezen op Johannes 4, op het gesprek van de Heer Jezus met de Samaritaanse vrouw (Jh 4:19).

Wat zou het geweldig zijn als de samenkomsten van de gelovigen zo zouden zijn, dat zulke dingen kunnen gebeuren. Voorwaarde is dat we geestelijk gezind zijn en een leven hebben in gemeenschap met God en met de Heer Jezus. Profeteren is immers het spreken vanuit de tegenwoordigheid van God. Dan zullen we in de eerste plaats in ons leven laten zien dat we rekening houden met Zijn wil. We zullen Hem gehoorzaam willen zijn in alle dingen van ons dagelijkse leven.

Het is natuurlijk ondenkbaar dat wij in ons dagelijkse leven er maar een beetje op los leven, zonder met God en Zijn wil rekening te houden, om dan in de samenkomst ineens geestelijk te worden. Iemand kan in de samenkomst niet méér zijn dan hij in zijn dagelijkse leven is. Volmaakt is nog niemand, maar wie met de Heer wil leven, zal zijn struikelingen erkennen zodat de gemeenschap met de Vader en de Zoon snel hersteld is.

Een gezelschap van christenen dat op die manier met God en de Heer Jezus leeft, zal in zijn plaatselijke samenkomsten de dingen kunnen meemaken die hier beschreven worden. Als het jouw verlangen is om dit mee te maken, kun je niets beters doen dan ervoor te zorgen zelf dicht bij de Heer Jezus te blijven en vol te zijn van Hém.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:20-25.

Verwerking: Hoe beleef jij de samenkomst waarin geprofeteerd wordt?

Wanneer u samenkomt

1Ko 14:26. Nu gaat Paulus vertellen hoe het er in de samenkomst van de gelovigen aan toe moet gaan. Hij begint met de vraag: “Hoe is het dan?” Het is goed als je jezelf regelmatig deze vraag stelt en luistert naar het antwoord dat in de volgende verzen staat. Hoe belangrijk deze verzen voor jou zijn, wordt natuurlijk bepaald door je eigen instelling bij het gaan naar de samenkomst. Hoe en waarom ga jij naar de samenkomst: ga je omdat het moet, of ga je omdat je er graag bent? Het kan zijn dat je de ene keer meer zin hebt dan de andere keer. Maar als je de Heer Jezus liefhebt, zul je graag samen zijn met anderen die ook veel van Hem houden. Dan komt de vraag waar ons vers mee begint: ”Hoe is het dan?”

Als er verder staat, “heeft ieder een …”, geldt dat evengoed voor jou. Het gaat erom dat je met ‘iets’ naar de samenkomst toe gaat en dat je niet met lege handen ofwel met een leeg hart daar komt. Het is daarom zaak je op de samenkomsten voor te bereiden. Die voorbereiding is niet even snel voordat je erheen gaat een lied opzoeken, of een stukje uit de Bijbel lezen. Het is een zaak van je leven met de Heer zoals je dat elke dag beleeft. Je hele leven is een voorbereiding op de samenkomst. Samenkomsten zijn hoogtepunten in het leven van een gelovige.

In Deuteronomium 26 heb je een mooi voorbeeld hoe God wil dat de Israëlieten, Zijn aardse volk, bij Hem komen op de plaats waar Hij woont. Als de Israëlieten in het land zullen wonen en de oogst van het land hebben binnengehaald, wil Hij graag van de oogst de eerstelingen ontvangen (Dt 26:1-11). In geestelijk opzicht is dat ook zo. Als jij in je dagelijkse omgang met de Heer Jezus steeds meer gaat zien van alles wat Hij je heeft gegeven, dan wil Hij graag als Eerste uit jouw mond horen waar jij zo van hebt genoten. Telkens als je iets hebt gelezen, mag je Hem daarvoor danken.

Hij vindt het fijn om van je te horen wat jou heeft aangesproken in Zijn Woord. Maak er maar een gewoonte van om Hem te vertellen wat je hebt ontdekt in de Bijbel. Wanneer je dan naar de samenkomst gaat, zul je merken dat je hart vol is van Hem. Zo wil God je graag ontmoeten, samen met de andere gelovigen, die, als het goed is, zich ook op die manier met de Heer Jezus hebben beziggehouden.

In Deuteronomium 16 staat de aanwijzing dat Gods volk niet met lege handen voor Hem mag verschijnen (Dt 16:16). Wil dat nu zeggen dat je maar niet naar de samenkomst moet gaan als je bijvoorbeeld door veel werk, of door ziekte eens niet zo met de dingen van de Heer Jezus bent bezig geweest? Nee, dat zeker niet. Het overkomt mij ook wel eens dat ik me wat ‘leeg’ voel. Wat is het dan fijn als er andere broeders en zusters zijn die uit de volheid van hun hart de Heer loven en prijzen. Dan word ik daar als het ware door ‘meegenomen’ en kom ik toch tot bewondering voor de Heer Jezus. Maar goed, de bedoeling is dat ieder iets heeft.

Toch wil, als ieder iets heeft, dat nog niet zeggen dat de samenkomst ook verloopt zoals God het graag wil. In Korinthe hebben ze allemaal wel wat. Nu lijkt het er in de samenkomsten daar nogal wanordelijk aan toe te zijn gegaan, want Paulus geeft aanwijzingen om orde in het geheel te brengen. Als iedereen iets heeft en iedereen wil dat ook graag naar voren brengen, is het gevaar groot dat het een janboel wordt.

Ook al heeft ieder iets, dan wil dat nog niet zeggen dat ieder dat dan ook maar hoorbaar moet laten merken. De vraag of iets tot opbouwing is, is in alle samenkomsten van belang. Het gaat steeds om de opbouw van de ander. Als in “een psalm”, “een leer”, “een openbaring”, enzovoort het belang van de ander wordt gezocht, is het duidelijk dat de Heilige Geest aan het werk is (1Ko 12:7-10). Dan wordt er niet door elkaar gepraat, wil niemand zichzelf laten horen, maar wacht ieder op zijn beurt.

1Ko 14:27-28. Aan het spreken in talen wordt een grens gesteld: het mogen er hooguit drie zijn. Deze beperking is voor de Korinthiërs, die het prachtig vinden om in talen te spreken, wel even slikken. Tevens wordt aan het spreken in talen in de gemeente de voorwaarde verbonden dat het alleen mag gebeuren als er een uitlegger is. Wanneer er geen uitlegger is, moet er gezwegen worden. Naast de vraag of het spreken in talen nog voorkomt en de vraag waar het spreken in talen in feite voor is gegeven, heb je hier, mocht het ergens gebeuren, een paar voorwaarden waaraan je kunt toetsen of er op een goede manier met het spreken in talen wordt omgegaan.

1Ko 14:29. Bij de profeten geldt, wat de grens betreft, hetzelfde: nadat de derde profeet heeft gesproken, mag een vierde niet meer opstaan. Het belang van deze gave is uitvoerig aan de orde geweest. Nu wordt er iets gezegd tegen de luisteraars. Zij moeten beoordelen wat er door de profeet wordt gezegd (1Ko 14:29b). In 1 Thessalonicenzen 5 lees je eenzelfde opdracht: “Veracht [de] profetieën niet, maar beproeft alles” (1Th 5:20-21). In beide gevallen moet beoordeeld worden of de boodschap die wordt doorgegeven, overeenstemt met de Bijbel, en niet of je de boodschap prettig vindt of niet, ook niet of de spreker je aanstaat of niet, ook niet of hij het mooi kan zeggen of minder fraai spreekt.

1Ko 14:30. Van de profeet wordt ook iets verwacht. Hij moet ervoor openstaan dat de Geest van God ook een ander wil gebruiken om nog iets door te geven. Wie een woord van profetie doorgeeft in de gemeente, moet niet denken dat hij de tijd vol moet praten.

1Ko 14:31. Wie kunnen er profeteren? Is dat maar aan een select groepje voorbehouden? Met de gave van profeet is het net als met de gave van evangelist. Niet iedereen heeft de gave van evangelist. In Efeziërs 4 staat dat de Heer Jezus “sommigen” heeft gegeven “als evangelisten” (Ef 4:11). Toch wordt iedereen ertoe opgeroepen om het werk van een evangelist te doen (2Tm 4:5). Zo is het ook met de gave van profeet. De gave om te profeteren is niet aan allen gegeven, maar toch kunnen allen profeteren.

Weet je nog wat profeteren is? Spreken voor mensen tot opbouwing, vermaning en vertroosting (1Ko 14:3). Nou, dat is iets waarvoor iedere broeder open dient te staan. Iedere broeder die met de Heer leeft en Zijn Woord liefheeft, kan gebruikt worden om een woord van troost of vermaning door te geven, hoewel er zeker uitzonderingen kunnen zijn. Een eerste keer zal dat best moeilijk zijn. De toespraak hoeft ook geen uur te duren. Paulus heeft het in 1Ko 14:19 van dit hoofdstuk over vijf woorden. Die zijn vlug uitgesproken. Dat is natuurlijk maar bij wijze van spreken.

Ik denk dat te veel broeders deze dienst aan anderen overlaten omdat ze menen dat die anderen het (veel) beter kunnen. Om in het openbaar te spreken moet er vaak een zekere schroom worden overwonnen, dat is zo. Aan de andere kant is het niet de bedoeling dat iemand de gemeente gaat toespreken, terwijl hij nog maar pas bekeerd is. Dan moet er nog een leven met de Heer opgebouwd worden. Dat wil echter niet zeggen dat je moet wachten tot je volleerd bent. Dan kun je lang wachten, want hier op aarde raken we nooit uitgeleerd. Ik hoop dat je aanvoelt wat ik bedoel. Stel je open voor de Heer en je zult zien dat de Heer je gaat gebruiken.

1Ko 14:32. Er is nog een aspect van belang in deze dienst en dat is zelfbeheersing. Denk niet dat je iedere gedachte die in de samenkomst bij je opkomt direct moet uiten. Je kunt je echt niet verschuilen achter: ‘Maar de Geest drong mij ertoe.’ Er staat: “En [de] geesten van [de] profeten zijn aan [de] profeten onderworpen.” Dit betekent dat iedereen die een woord in de samenkomst meent te moeten doorgeven, dat bewust doet, met overleg en niet naar aanleiding van een innerlijke aandrang waarover hij geen controle zou hebben. Zo werkt de Geest van God niet.

Je moet bijvoorbeeld denken aan een stukje uit de Bijbel. Hoe kun je nu weten of de Heer wil dat je daar iets over zegt? De belangrijke vraag die je jezelf hierbij kunt stellen, is deze: Wil ik echt de gemeente opbouwen en de Heer Jezus groot maken of zoek ik toch een beetje mijn eigen eer?

1Ko 14:33. Als we allemaal zo in de samenkomst zitten, terwijl ook de zusters bidden of de Heer de juiste broeder en het juiste gedeelte uit Zijn Woord wil aanwijzen, zal er geen wanorde, maar vrede zijn. God is de God van de vrede en deze vrede behoort in alle gemeenten merkbaar te zijn. De samenkomsten van de gelovigen zullen op die manier een oase zijn te midden van een woelige wereld.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:26-33.

Verwerking: Hoe bereid jij je op de samenkomst voor?

Copyright information for DutKingComments